Amerikaanse lessen voor België

De parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen bekijkt vanaf eind deze maand de efficiëntie van onze veiligheidsdiensten. Drie Belgische parlementsleden namen een kijkje in de Verenigde Staten. Wat heeft het Amerikaanse veiligheidsapparaat geleerd uit de aanslagen van 9/11? En kan België daar zijn voordeel mee doen?

België heeft de aanslagen van 22 maart niet zien aankomen, maar een opgestoken vingertje hebben de parlementsleden Peter Van Rompuy (CD&V), Koen Metsu (N-VA) en Egbert Lachaert (Open Vld) niet te zien gekregen bij hun leerbezoek aan de Amerikaanse veiligheidsverantwoordelijken. De Amerikanen weten maar al te goed wat de Belgen overkomt. Ook de CIA, de FBI en de vijftien andere Amerikaanse veiligheidsdiensten hadden de aanslagen van 9/11 niet zien aankomen, niettegenstaande ze aanwijzingen hadden. “Het riedeltje ‘Belgium is a failed state’ hebben we hier nergens gehoord”, zegt Peter Van Rompuy. “Er klonk iets helemaal anders: ‘Waar jullie nu zitten, daar zaten wij ook.’ Ook zij hebben fouten gemaakt.”

De les die de Amerikanen trokken uit die fouten was voorspelbaar. Als de veiligheidsdiensten niet goed samenwerkten, dan moesten ze onder hetzelfde gezag komen. De Amerikanen creëerden een nieuwe functie, de Director of National Intelligence (DNI). Als een krachtige leider zou de DNI de veiligheidsdiensten op één lijn brengen en de informatie-uitwisseling organiseren. Echte bevoegdheden voor budgetten en benoemingen zouden de autoriteit van de DNI schragen.

Dat was het plan. In de praktijk draaide het anders uit, zo staat in Blink-ing Red, een boek van Michael Allen, gewezen veiligheidsadviseur van president George W. Bush. De DNI en zijn medewerkers kregen geen echte macht. De goedbedoelde hervorming had alleen een nieuwe, bureaucratische laag gelegd boven op het bestaande veiligheidssysteem. De CIA bleef een centrale speler.

Alleen samenwerking werkt

Nieuwe chefs of structuren kan België dus maar beter mijden als het zijn veiligheidssysteem bijschaaft. Met goed overleg kom je al heel ver, en dat is er al, zegt Koen Metsu. “Na de aanslagen op Charlie Hebdo blies de regering nieuw leven in de Nationale Veiligheidsraad, het coördinatieorgaan voor het veiligheidsbeleid, voorgezeten door de eerste minister. Alle spelers zitten daar om de tafel.”

Op het terrein zijn evenmin nieuwe structuren nodig, zo toont de Amerikaanse ervaring. “Sinds 9/11 is er spontaan enorm veel samenwerking tussen de CIA en de FBI ontstaan”, zei Allen op een ontmoeting met de Belgische parlementsleden. “Beide veiligheidsdiensten hebben hun historische rivaliteit aan de kant gezet. But it took 9/11 to do this.

Op het Belgische terrein is iets soortgelijks bezig, aldus Metsu, die voorzitter is van de parlementaire commissie voor de strijd tegen terreur. “Kijk naar de grote antiterreuractie van begin vorig jaar in Verviers. De Staatsveiligheid, Justitie en de politie hebben daar uitstekend samengewerkt. Het is niet zomaar een kwestie van regels, het vraagt een mentaliteitswijziging.”

Dat we beter wegblijven van overkoepelende structuren heeft ook een praktische reden: de veiligheidsdiensten hebben elk een andere opdracht. Vaak hebben ze er zelfs belang bij uit elkaars buurt te blijven. De taak van de Staatsveiligheid is zo veel en zo lang mogelijk inlichtingen te verzamelen, en daarbij haar bronnen te beschermen. De politie en het parket daarentegen moeten de slechteriken zo vlug mogelijk voor de rechter brengen en daarbij zo veel mogelijk bewijzen blootleggen. De Staatsveiligheid zou daarbij kunnen helpen, maar als zij haar informatie te vroeg doorgeeft aan de politie en het gerecht, vernietigt ze haar eigen inlichtingennetwerk.

Het kaartspel verandert echter bij dreigende terreuraanslagen. Dan staan mensenlevens op het spel en telt iedere dag, soms ieder uur. Een vlotte informatiedoorstroming is cruciaal. Om die reden hebben de VS in 2003 het NCTC (National Counterterrorism Center) opgericht. Het NCTC verzamelt en analyseert alle bruikbare informatie in de strijd tegen terrorisme, met medewerking van de veiligheidsdiensten. “Het NCTC is een succes geworden”, aldus Allen. “Het is voor de veiligheidsdiensten een neutrale plaats om informatie uit te wisselen, zonder botsende belangen. Het NCTC heeft ook maar één taak: terreurbestrijding. De CIA en de FBI hoeven niet te vrezen voor hun territorium.”

Oorspronkelijk gingen in de VS stemmen op om aan het NCTC ook de coördinatie van contraterroristische operaties op het terrein toe te vertrouwen, zoals de jacht op Osama bin Laden. Maar zo ver kwam het niet. De Belgische evenknie van het NCTC is het OCAD (Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse), dat het dreigingsniveau bepaalt. Volgens Herman Matthijs, professor overheidsfinanciën aan de VUB en de UGent, zou het OCAD juist wél operationele verantwoordelijkheid moeten hebben. “Het zou de coördinator van alle veiligheidsdiensten moeten worden, degene die het eerst beweegt op het terrein bij een concrete dreiging”, zegt Matthijs.

Andere waarnemers zien die rol eerder weggelegd voor het Crisiscentrum, dat vandaag al instaat voor de coördinatie bij noodsituaties op nationaal niveau. Het OCAD lijkt daarvoor niet geschikt, omdat zijn onafhankelijkheid als dreigingsanalist in het gedrang zou komen. Nu kan het OCAD naar eigen inzicht het dreigingsniveau bepalen, zonder zich te moeten bekommeren over de praktische gevolgen op het terrein.

Zonder Europa geen veiligheid

Wie beslist wat? Het debat is open. Maar zelfs al staat het Belgische veiligheidsapparaat op punt, zonder hulp van de andere Europese veiligheidsdiensten zal het weinig uithalen in de strijd tegen terreur, volgens Egbert Lachaert. “Terroristen kunnen zich vrij bewegen in Europa. Een dreiging in een lidstaat betekent gevaar voor de andere Europeanen. Als lidstaten geen informatie delen met elkaar, zie ik het Verdrag van Schengen springen.”

Voor de aanslagen in Parijs gaf slechts een handjevol lidstaten informatie door aan elkaar. Sindsdien doen bijna alle lidstaten dat, maar niet van harte. “De uitwisseling van inlichtingen gebeurt op basis van ruil”, zegt Van Rompuy. “Ik geef jou info als jij mij info geeft. Dat moet stoppen. Het benadeelt kleinere lidstaten, die over minder informatie beschikken. We moeten werk maken van de automatische integratie van alle informatie over terroristische dreigingen, toegankelijk voor alle lidstaten.”

In januari lanceerde de EU daartoe het European Counter Terrorism Centre (ECTC), een Europese broer van het Amerikaanse NCTC. Maar Lachaert is niet onder de indruk. “Met een veertigtal medewerkers staat het ECTC nog in de kinderschoenen. En de lidstaten delen hun info met het ECTC op vrijwillige basis. In de VS moeten de inlichtingendiensten hun informatie delen met het NCTC, op bevel van de president.”

Toch is er sinds de aanslagen in Parijs van november 2015 meer samenwerking tussen de veiligheidsdiensten in Europa. Een voorbeeld is de verhoogde activiteit van de Counter Terrorist Group (CTG), een samenwerkingsverband tussen de inlichtingendiensten van de 28 lidstaten, Noorwegen en Zwitserland in de strijd tegen terreur. De geesten zijn blijkbaar gekeerd.

Preventie

De inlichtingen die de Amerikaanse overheid verzamelt over radicalisering en terrorismedreigingen komen voor liefst 87 procent van human intelligence, zoals de plaatselijke politieagent, de sociaal werker, het ziekenhuis en de lokale gemeenschap. Slechts 17 procent komt langs digitale weg, zoals de screening van sociale media. Menselijke interactie maakt dus het verschil.

Vooral de interactie met de moslimgemeenschap is van belang, vindt Van Rompuy, gewezen ondervoorzitter van de senaatscommissie Radicalisering. “Via een vertrouwensband met de lokale moslims kun je tijdig radicale elementen detecteren. Het overgrote deel van de moslims wil wat de meeste Vlamingen willen: een baan, een veilige woonbuurt, en een deftige school voor hun kinderen. Maak van de moslimgemeenschap een medestander.”

Haatpredikers moeten eruit, vindt Van Rompuy. “Buitenlandse imams die niet willen werken in erkende moskeeën krijgen nu al geen visum meer. We mogen haatboodschappers nergens nog ongemoeid laten. Gematigden daarentegen moeten we alle kansen geven, door bijvoorbeeld een snellere erkenning van moskeeën die volgens de regels werken. We moeten ook werken aan een Vlaamse imamopleiding. Want er is behoefte aan imams die onze taal en cultuur machtig zijn.”

De tijd speelt in ons nadeel. “Een jongere kan in enkele dagen radicaliseren achter zijn pc”, zegt Van Rompuy. “De weg terug, deradicalisering, vraagt veel meer tijd en moeite, met slechts 50 procent kans op slagen. Ook daarom is preventie zo belangrijk. Rolmodellen komen daarbij goed van pas. Het succes van de regisseurs Adil El Arbi en Bilall Fallah (makers van de film Black, nvdr) doorprikt de fabel dat allochtonen hier geen kansen krijgen. Ook moslimmeisjes moeten een voortrekkersrol spelen.”

Het einde van de illusies

Preventie en integratie zijn echter geen mirakeloplossingen, waarschuwt Van Rompuy. “Vlaanderen kent al tien jaar verplichte inburgeringstrajecten, en toch was Sharia4Belgium vooral een Vlaams fenomeen, en vertrokken verhoudingsgewijs evenveel Syriëstrijders uit Antwerpen als uit Brussel. Terwijl Gent en Mechelen bijna niemand zagen vertrekken. Er zijn gewoon geen eenvoudige antwoorden.”

“We hebben te lang in ontkenningsmodus geleefd”, zegt Metsu. “In het parlement zijn we hard bezig de historische achterstand in onze veiligheidswetgeving weg te werken. De federale procureur is mij komen bedanken voor de goedkeuring van de wet op nachtelijke huiszoekingen. We hebben ook een einde gemaakt aan de anonieme prepaid-telefoonkaarten en we hebben de lijst van misdrijven die in aanmerking komen voor een telefoontap uitgebreid. Intussen is de superdatabank met Syriëstrijders goedgekeurd, de uitvoeringsbesluiten komen eraan. En we buigen ons nog over wetsvoorstellen over de strijd tegen illegale wapenhandel en financiering van terrorisme.”

Maar de strijd tegen terreur kun je nooit echt winnen. “We kunnen dag en nacht wetten stemmen”, zegt Metsu. “Maar als een gek – die in geen enkele lijst voorkomt, of op geen enkele monitor te zien was – van de ene op de andere dag beslist een school binnen te stappen, welke wet zal hem dan tegenhouden?”

Jozef Vangelder in Washington D.C.

“Een jongere kan in enkele dagen tijd radicaliseren achter zijn pc. De weg terug, deradicalisering, vraagt veel meer tijd en moeite, met slechts 50 procent kans op slagen” – Peter Van Rompuy

“Een samenwerking tussen de Staatsveiligheid, Justitie en de politie is niet zomaar een kwestie van regels, het vraagt een mentaliteitswijziging” – Koen Metsu

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content