Afschrijvingen: Wie voldoet aan de definitie van een KMO?

Voor sommige afschrijvingsregels heeft de wetgever zopas een nieuwe definitie van het begrip ‘KMO’ opgesteld.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van

Fiscoloog.

oor het jaar waarin een investering wordt gedaan, mag een eerste volledige afschrijving worden toegepast. Zelfs als de investering op de laatste dag van het boekjaar gebeurt.

Daarnaast geldt als regel dat de bijkomende aankoopkosten van een investering (onder meer de niet-aftrekbare BTW) vrijwel naar eigen goeddunken van de belastingplichtige afgeschreven mogen worden. Hij mag ze in één keer afschrijven, of met gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat hij zelf bepaalt.

GROOT. Bij de hervorming van de vennootschapsbelasting die een tijdje geleden werd doorgevoerd, heeft de wetgever die beide afschrijvingsregels buitenspel willen zetten voor ‘grote’ vennootschappen. Zij mogen in het jaar van de investering nog slechts een eerste afschrijving toepassen die verhoudingsgewijs overeenstemt met het nog resterende gedeelte van het boekjaar. Bovendien mogen zij de bijkomende aankoopkosten nog slechts afschrijven tegen het ritme waartegen de investering zelf wordt afgeschreven (en dus, normaal gezien, nooit meer in één keer).

KMO. De uitsluiting geldt niet voor KMO-vennootschappen. De vraag was dan wat onder een ‘KMO’ moet worden verstaan. Hoewel de Raad van State negatief had geadviseerd, opteerde de regering ervoor te verwijzen naar het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting. De beide afschrijvingsregels zouden voortaan – wat vennootschappen betreft – uitsluitend nog gelden ten aanzien van vennootschappen die in aanmerking komen voor de toepassing van het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting.

Maar die regeling is inmiddels – althans voor de toekomst – door het Arbitragehof vernietigd. Samen met de Raad van State is het Arbitragehof van oordeel dat het gehanteerde onderscheidingscriterium niet pertinent en dus discriminerend is. Het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting is in het geheel niet voorbehouden aan wat meestal onder een ‘KMO’ wordt verstaan. Een heel grote vennootschap met weinig winst kan in bepaalde gevallen ook in aanmerking komen voor de toepassing van het verlaagd tarief; terwijl omgekeerd een heel kleine vennootschap met heel veel winst het verlaagd tarief niet kan genieten, en dus ook uitgesloten zou zijn van de beide afschrijvingsregels.

NIEUW. Het Arbitragehof heeft daar – behoudens voor het aanslagjaar 2004 – dus een kruis over gemaakt. Waarna de regering onmiddellijk op zoek is gegaan naar een nieuwe regeling die met ingang van het aanslagjaar 2005 van toepassing moet worden, en waarbij een meer pertinent onderscheidingscriterium tussen ‘KMO’ en ‘grote’ vennootschappen zou worden gehanteerd.

Die nieuwe regeling is inmiddels een feit. In het parlement is in de voorbije maanden een wetsontwerp goedgekeurd dat de beide afschrijvingsregels voortaan (dit is, met ingang van het aanslagjaar 2005) alleen uitsluit voor vennootschappen die in de zin van het Wetboek van Vennootschappen niet als een ‘kleine’ vennootschap kunnen worden aangemerkt.

Een vennootschap is in deze context klein als ze niet meer dan vijftig personeelsleden telt, een jaaromzet heeft van niet meer dan 6.250.000 euro (exclusief BTW) en een balanstotaal van niet meer dan 3.125.000 euro, of nog, als ze niet meer dan één van deze criteria overschrijdt. Met dien verstande dat een vennootschap altijd als ‘groot’ wordt aangemerkt als ze meer dan honderd personeelsleden telt.

NADEEL. Het voordeel van deze nieuwe ‘KMO’-definitie is dat nu allicht veel meer vennootschappen voor de toepassing van de voormelde afschrijvingsregels als een ‘KMO’ kunnen worden beschouwd, en dus het voordeel van de beide afschrijvingsregels kunnen blijven genieten.

Het nadeel is tweevoudig. Om te beginnen is de ‘KMO’-definitie zoals ze in het Wetboek van Vennootschappen voorkomt, bijzonder ingewikkeld. Er gelden immers erg technische regels om uit te maken of men al dan niet aan de voormelde criteria beantwoordt. Zo is onder meer vereist dat ‘verbonden’ vennootschappen de criteria op geconsolideerde wijze toepassen.

Een ander nadeel is dat hiermee – voor de toepassing van de belastingwet – een zoveelste ‘KMO’-definitie opduikt. Men heeft er al een voor de toepassing van het verlaagd opklimmend tarief, een andere voor de toepassing van de investeringsaftrek, nog een voor de vrijstelling bij aanwerving van bijkomend personeel met een laag loon, en nu dus nog een bijkomende definitie voor de toepassing van de voormelde afschrijvingsregels.

SOCIAAL. En nu komt er nog een bij. Zopas is een Koninklijk Besluit gepubliceerd dat sleutelt aan de jaarlijkse sociale bijdrage die vennootschappen verschuldigd zijn (KB van 31 juli 2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 augustus 2004). Daarbij wordt voortaan ook een onderscheid gemaakt tussen ‘kleine’ en ‘grote(re)’ vennootschappen. ‘Kleine’ vennootschappen moeten dit jaar een bijdrage betalen van 347,50 euro (wat op een indexaanpassing na ongeveer overeenstemt met het tarief uit het verleden), terwijl ‘grote(re)’ vennootschappen 840 euro moeten ophoesten.

Wie is hier ‘klein’? Dat zijn de vennootschappen met een balanstotaal van niet meer dan 520.000 euro.

Jan Van Dyck

Er komt nog maar eens een nieuwe

KMO-definitie bij.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content