ACADEMISCHE VRIJHEID

A ndré Oosterlinck, rector van de KU Leuven, vindt het niet kunnen dat wetenschappers politieke programma’s evalueren. Tijdens een toespraak met als thema Ethische Aspecten van Wetenschappelijke Vooruitgang raakte de rector dit thema weliswaar terloops aan, maar het was zonneklaar dat hij de recente initiatieven van SP en VLD in verband met een mogelijke doorlichting van hun verkiezingsprogramma’s in het achterhoofd had. Oosterlinck omschreef het inhuren van wetenschappers in die context als “een kwalijke zaak”.

De argwaan van André Oosterlinck valt te begrijpen, en wel om twee redenen. De hoogste gezagdrager van ‘s lands meest prestigieuze en oudste universitaire instelling heeft ten eerste de opdracht om de academische vrijheid met hand en tand te verdedigen. Het siert de rector dat hij deze opdracht met passie waarneemt en de politieke wereld op armslengte probeert te houden. Daarnaast heeft Oosterlinck, als man van de positieve, exacte wetenschappen, wellicht ook geen al te hoge dunk van de graad van wetenschappelijkheid die kenmerkend is voor het vakgebied economie. En hier wringt het schoentje.

“Zet drie economen bij elkaar en je zal vier verschillende meningen horen,” zo wordt wel eens gezegd. Als wetenschap zal de economie nooit de graad van precisie en afgelijndheid halen die kenmerkend is voor de exacte wetenschappen waarmee Oosterlinck vertrouwd is. Toch onderschat men al te vaak de mate van convergentie die in de loop van 200 jaar ontwikkeling groeide tussen moderne economische onderzoekers. Er bestaat vandaag een body aan economische kennis die zijn deugdelijkheid voldoende heeft bewezen. Uiteraard blijft die voor verdere verfijning vatbaar, maar het valt niet uit te sluiten dat er ooit zo’n revolutionaire researchontwikkelingen komen dat het paradigma volledig verandert.

In ieder geval kan men er vandaag van uitgaan dat economen over een voldoende stevige wetenschappelijke ruggengraat beschikken om maatregelen van politieke partijen op hun merites te onderzoeken. Aangezien de gemeenschap voor een belangrijk gedeelte de universiteiten financiert, kan men zich trouwens afvragen of die laatste niet bijna moreel verplicht zijn tot dit soort activiteiten. Op voorwaarde dat zij die opdracht ook ernstig uitvoeren.

Vanzelfsprekend zullen politieke partijen – subtiel of direct – proberen om het onderzoek naar de economische gevolgen van hun verkiezingsprogramma te sturen in een voor hen gunstige richting. Uiteindelijk staat er voor die partijen veel op het spel. Een negatief verdict kan ze letterlijk duizenden stemmen kosten en bij zo’n perspectief komt de leeuw in elke politicus boven.

Dit impliceert dat economen die bereid zijn om verkiezingsprogramma’s onder de wetenschappelijke loep te nemen, van bij de aanvang zelf de spelregels bepalen. Daarbij moeten ze zich te allen tijde het recht voorbehouden om hun eigen onderzoekswerk toe te lichten. Bij een eenzijdige en/of foutieve voorstelling van de onderzoeksresultaten moeten zij ook over de mogelijkheid beschikken om zelf publiekelijk de nodige correcties aan te brengen.

Het zal moed vergen van de economen om op een dergelijke, maatschappelijk verantwoorde wijze hun rol te spelen. Het staat immers in de sterren geschreven dat zij soms op hun verhaalrecht een beroep zullen moeten doen. Dit betekent dat zij per definitie één of meerdere politieke families tegen de haren in zullen moeten strijken. Het politieke milieu beschikt, zo leren we uit het verleden, op zulke punten over een paardengeheugen en dus moeten de wetenschappers incalculeren dat zij vroeg of laat de rekening zullen gepresenteerd krijgen voor hun dwarsliggerij. Die rekening kan diverse vormen aannemen: geen onderzoeksgelden meer, minder lucratieve consultancyopdrachten, het schrappen van de kandidatuur voor attractieve functies… Economen die bereid zijn om mee te werken aan de evaluatie van verkiezingsprogramma’s dienen dit goed te beseffen en ook de consequenties ervan te aanvaarden. Zoniet eindigt de hele oefening in burgerbedrog.

André Oosterlinck heeft gelijk als hij met argusogen toekijkt op het mogelijke misbruik van economen-wetenschappers door het politieke milieu. Als rector zou hij echter zijn academici de vrijheid moeten geven om daar zelf over te oordelen. Politici moeten de academische vrijheid naleven, maar een rector moet dat ook. Zijn economen bereid om politieke schepen te verbranden ter vrijwaring van hun academische en wetenschappelijke reputatie? De economen die hun verantwoordelijkheid willen en durven opnemen, mogen zich in ieder geval niet laten afschrikken door de visie van de Leuvense rector.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content