“ABVV en ACV imiteren het sociaalliberalisme”

Van de drie machtigen van de syndicaten is de liberale vakbondsleider Guy Haaze de minst zichtbare. Wat is het verschil tussen socialistische, christelijke en liberale vakbonden? Waarom wisselde de licentiaat Economie een job op het ministerie voor de syndicale strijd? Guy Haaze spreekt met golvende stemverheffing over zijn parochie, jeugd, scholen, ministerie, vrouw, kinderen én oogappel: de blauwe vakbond.

Trends eXtra

Op de website van Trends, www.trends.be, vindt u extra fragmenten uit het lange interview.

eXtra informatie op www.trends.be

Op de website van Trends, www.trends.be, vindt u extra fragmenten uit het lange interview.

Syndicaten zoeken adressen die symbolen zijn. Zoals bankiers en de directiekantoren van topondernemingen samenklitten in de miljoenenwijken van een stad, landen vakbonden met hun propere hoofdgebouwen en vele etages tussen het volk. Achter, voor en naast de ACLVB wonen en werken Turken, Marokkanen, Polen, Albanezen, Brusselaars van het trottoir, illegalen. De beruchte confectieateliers van de Triangle aan het Brusselse Zuidstation zijn buren. Een mooie allochtone serveert de koffie. Guy Haaze (52) staat als eerste naam onder de H van de nieuwste Wie is wie? Hier treedt hij buiten dat sjabloon.

Jeugd

Guy Haaze werd in 1953 geboren in Zwijnaarde in de sociale wijk Christus Koning.

“Vader was arbeider en stierf jong in 1955. Ik was twee en de jongste, ik heb hem nooit gekend, mijn moeder was huisvrouw. Van de vijf kinderen waren er nog vier thuis toen vader overleed. Hoewel er geen armoede was, weet ik wel wat leven met een te klein inkomen betekent, hoewel ik geen ongelukkige jeugd kende en studeerde met beurzen. Wij leerden leven met weinig comfort. Vader werkte eerst in de privé als elektricien, nadien voor de stad Gent. Buiten de uren herstelde hij horloges. Mijn moeder vertelde veel positiefs over vader. Hoewel ik hem niet kende, had en heb ik de indruk dat ik vader helder voor mij zie. Wij woonden in de sociale woningen van de Christus Koningparochie van Zwijnaarde. Dat was een prachtige plek voor een kind, met een grote open vlakte om te voetballen en te ravotten, met boerderijen in de buurt. In de wijk was een socialistische jeugdbeweging, waar ik lid van werd, in de parochie heerste veel solidariteit. Het gezin Haaze had geen liberale wortels.”

School

Guy Haaze is een goede scholier en mag na veel wikken en wegen – moeder is huisvrouw en weduwe – naar de Universiteit Gent.

“Ik haalde goede resultaten in het middelbaar onderwijs en zag mensen die minder presteerden naar de universiteit trekken. Toen ik naar de universiteit wilde, had mijn moeder schrik. Zij trok een overlevingspensioen. Aan de huisarts, aan kennissen en vriendinnen vroeg ze: is de universiteit duur? De eerste plannen waren dat ik onderwijzer zou worden, in ons milieu was dat al hoog gegrepen. In onze wijk was een regentes de hoogst opgeleide en iedereen keek naar haar op. Het emancipatieproces van de arbeiderskinderen aan de universiteit heb ik persoonlijk meegemaakt.

“Ik studeerde Economie en in de familie Haaze was ik de eerste universitair. De eerste heeft een voorbeeldrol en de ooms en de tantes hielden me in de gaten. Ik moest slagen. Ik kon niet dubbelen, omdat de financiën dat niet toelieten. Als ik een jaar had moeten overdoen, was ik gedwongen gestopt. Het studentikoze is erbij ingeschoten, ik moest op vier jaar afstuderen, want ik wilde geen last zijn voor mijn moeder. Ik heb wel betoogd voor flowerpower en de nulgroei.

“Ik had zeer goede hoogleraren en denk met genoegen terug aan de beginnende docenten Delembre en Ooghe. Ingenieur Henri Müller liet ons meteen werken met de computer en oefende de programmeertaal Fortran in. Door de warenkunde kende je de binnenkant van de industrie. Beiaard was daarvoor een zeer goede prof. En ik denk met heimwee terug aan Gaston Vandewalle, die geschiedenis van het economisch denken doceerde, een enthousiaste man en een goede pedagoog. Dat waren mensen met wie je kon discussiëren. Als je fout zat, waardeerden zij op zijn minst de gedachtewisseling, ook op de examens. Professor Devreker, gefascineerd door het keynesianisme, was prima. Andries Vlerick was voor mij een slechte ervaring, hij was te veel bezig met de politiek. Hij wilde examens afnemen om acht uur ‘s morgens en arriveerde om 17 uur. Je was dan op van de zenuwen. Hij vond zijn gedrag normaal.

“Ik studeerde af in 1975, tijdens de eerste petroleumcrisis. De economie kwam meer op de voorgrond dan de sociale problemen en de beginnende milieukwestie.”

Overheid

De eerste petroleumcrisis remt de aanwervingen door de privésector. Guy Haaze begint met interims in het middelbaar onderwijs.

“In 1975 wierven de bedrijven niet meer aan. Ik begon met interims in het middelbaar onderwijs en het economisch hoger onderwijs, onder meer in Geraardsbergen, en dat beviel me. Bij het ministerie van Economie kwamen er echter vacatures vrij en ik moest kiezen tussen onderwijs en de ambtenarij. In het onderwijs kon je 25 jaar met een tijdelijk contract opgezadeld zitten en dat was een slecht vooruitzicht. Dus stapte ik als tewerkgestelde werkloze naar het ministerie in de hete zomer van 1976. De personeelsdirecteur klaagde meteen dat hij er dertig jaar zat en niet verder was geraakt dan bestuurssecretaris. Dat was een mottige start. Er was trouwens geen plaats voor mij, want hij wist niet dat ik zou komen. Gelukkig waren er door de vakantie enkele bureaus vrij. Ik arriveerde stipt om 8.30 uur op de Meeûssquare, waar toen Willy Claes minister van Economie was, en kon met de vingers draaien, er was geen werk. Collega’s tokkelden loom landbouwstatistieken op hun rekenmachines en ik smeekte om een calculator om mijn tijd niet te verliezen.

“Ik was vlijtig, deed mee aan de examens en lanceerde ideeën. Bijvoorbeeld een nieuw systeem om de bedrijfseconomische gegevens te noteren. Ik kreeg van de directeur te horen dat het goed was, maar dat ik beter volgend jaar nog eens terugkwam. Ik vroeg me hoe langer hoe meer af of ik daarvoor moest studeren in Gent, om twee dossiers per week op mijn bureau te krijgen, die je dan diende te doorbladeren. Ik verveelde me rot op Economische Zaken.”

De vakbond

Guy Haaze is de ambtenarij beu en ontdekt bij de liberale vakbond een open geest. Men stoort zich niet aan zijn onliberale wortels.

“De kans bood zich aan om te werken voor de studiedienst van de liberale vakbond. Er werden studies gemaakt, maar de opdracht was breder. Ik kreeg de intellectuele vrijheid. Je mocht vrij onderzoeken en rapporteren, ook buiten de lijntjes van de vakbondsideeën. Ik kwam niet uit een liberaal milieu, ik arriveerde uit een socialistenwijk en in de familie zat een afgevaardigde van het ABVV.

“Ik kreeg van bij het begin de indruk – en die strookte met de werkelijkheid – dat de ACLVB geen zwaar ideologisch opgepepte organisatie is. Toen en nu staat dit syndicaat het verst van de partijpolitiek. Ik ben liberaler geworden tijdens mijn jaren hier. Ongeveer de helft van onze délégués heeft een ABVV- of ACV-achtergrond. Dat betekent dat je per definitie bij elke actie een brede discussie hebt die niet partijpolitiek getint is. Slechts de helft van de kaders zijn van oorsprong liberaal. Dat beïnvloedt de cultuur van de organisatie.

“De drie grote Belgische vakbonden zijn geschapen op een andere manier: het ABVV begon met sterke federaties die na een tijd een interprofessionele structuur opbouwden, het ACV is een reactie tegen de socialistische vakbond en heeft een traditioneel sterke centrale aanpak. De liberale vakbond is ontstaan in de negentiende eeuw rond regionale figuren in de politiek en de mutualiteiten die een vakbond genegen waren. De regionale groeperingen zijn in 1893 gefusioneerd tot een nationale organisatie. We zijn dus meer dan een eeuw nationaal, maar de regio’s bleven na die coördinatie nog decennialang lokale baronieën die pas vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw steeds sterker ingebed zijn in een algemene centrale.

“De délégués van de drie vakbonden werken in een bedrijf wel samen, maar om de vier jaar zijn er verkiezingen. Daarom proberen de vakbonden een eigen dynamiek te ontwikkelen. Met een eenheidsvakbond zou dat niet zo zijn. Nu kom je dat soms de facto in de non-profitsector tegen. Die ene vakbond beslist dan wie er tijdskrediet kan krijgen en wie niet, of wie met brugpensioen mag gaan. We hebben nog mensen gehad die délégué waren in een katholiek ziekenhuis en halftijds wilden werken. De christelijke vakbond zei dan: oké, wij zullen dat regelen voor u, maar dan moet je uw déléguéschap van de ACLVB laten vallen. Ik geloof niet dat een eenheidsvakbond de meest ideale situatie is voor de verdediging van de rechten van de werknemers.”

Voorzitter

Guy Haaze wordt voorzitter in 1994 na een variëteit van opdrachten bij de liberale vakbond.

“Bij de start was er absoluut geen vooruitzicht of ambitie dat ik voorzitter zou worden. Ik ben voorzitter sinds midden 1994. Om de vier à vijf jaar kreeg ik een andere taak bij de vakbond, ik begon op de studiedienst, stapte over naar de ondernemingsdienst om de ondernemingsraden en de sluiting van de bedrijven op te volgen. Luc Cortebeeck was toen een evenknie. In 1979 kreeg ik er de veiligheid en hygiëne en de arbeidsgeneeskunde bij. In 1983 organiseerde ik onze deelname aan de sociale verkiezingen.

“Als ik niet graag hard had gewerkt, was ik bij het ministerie gebleven. Ik kan geen werk zien liggen. Ook nu zijn we bezig met herstructureringen door de secretariaten en de zones te wijzigen. Wij werven jaarlijks 35 mensen aan en je hebt de verantwoordelijkheid over 450 medewerkers. Als je die moet motiveren, dien je het voorbeeld te geven. Je kunt niet tegen je zin bij een vakbond werken, die mensen gaan vlug weg. Wie voor een vakbond werkt, denkt daar driemaal over na.

“Ik verdien ongeveer 3800 euro netto. Het brutoverschil tussen de jongste, iemand met nul jaar anciënniteit, en de oudste (twintig jaar anciënniteit) bedraagt vijf. Ik ben nooit jaloers. Als je naar een ander kijkt, heb je nooit genoeg. Je doet je werk graag of niet. Er waren misschien andere opportuniteiten, maar ik zou op dit ogenblik niet graag in een bedrijf werken, zelfs niet voor meer geld. Ik vind dat mensen veel mogen verdienen als dat op basis is van hun creatieve inbreng of als ze het bedrijf doen expanderen. Maar niet omdat hij of zij erin slaagt 30 % van het personeel af te danken.

“Ik voel mezelf geen machtsman en streef evenmin macht na. Ik wil wel altijd iets realiseren. Ik neem de volle verantwoordelijkheid op van mijn functie en dat betekent dat je verplicht bent bestendig je organisatie te screenen en tussen te komen waar er moet gehandeld worden. Is dat macht? Ja, maar uiteraard moet je als voorzitter beslissen.

“Een visie moet je niet vanuit je eigen persoonlijkheid ontwikkelen, maar vanuit de contacten met de délégués en het personeel. Ik heb nooit gesolliciteerd om voorzitter te worden, men heeft mij gevraagd. En ik ben evenmin ooit ergens begonnen met de idee van ik zal hier later directeur zijn. Ik heb in elke functie geprobeerd de job zo goed mogelijk te doen.

“Ik ben zeven dagen op zeven voorzitter. Is dat gezond? Neen. Maar dat is de consequentie. Als ik geen vergaderingen heb ‘s avonds, zit ik thuis toch tot 10 à 11 uur aan mijn computer. Ik krijg thuis e-mails van de leden en probeer ze altijd te beantwoorden. Ik stel me altijd in de plaats van de délégué die het moeilijk heeft. Als die een antwoord ontvangt rechtstreeks van de voorzitter, is dat voor hem een steun om door te gaan. Misschien is dat niet normaal, maar eens dat je daarmee bezig bent, is het moeilijk om een stap terug te zetten.”

Familie

Jenny Claes, de echtgenote van Guy Haaze, is gemeentemandataris voor de VLD in Gent. Twee kinderen volgden in het sociale werk.

“Zestien dagen na mijn start bij de vakbond ben ik getrouwd. Mijn echtgenote is opvoedster in een vrije instelling voor volwassen zwaar mentaal gehandicapten.

“Ik heb twee kinderen van 24 en 26 jaar. De oudste zit meestal in het buitenland, hij werkt voor Internationale Solidariteit, een syndicale wereldbeweging. Hij is de helft van het jaar actief in Zuid-Afrika en Palestina. Net als ik, werkt hij te veel. De jongste zoon werkt bij de ACVLB.

“Je hebt twee mogelijkheden, ofwel willen je kinderen iets helemaal anders doen omdat zij zien dat de baan van vader zeer belastend is, of ze trekken in dezelfde richting. Mijn kinderen zijn van jongs af aan mee gaan betogen.

“Mijn vrouw is tot eind 2006 gemeenteraadslid in Gent. We hebben hetzelfde soort karakter. In de politiek is dat niet altijd even lonend. Wij proberen nu stilaan toch wel tijd vrij te maken.”

Vrije tijd

Guy Haaze tobt over zijn werkritme en neemt zich voor op gepaste wijze te onthaasten.

“Ik ben lid van de VLD en geen logebroeder. Ik ben ooit, in 1996, eveneens lid geweest van een fitnessclub. Maar je moet dat ten minste twee keer per week doen. De eerste maanden lukte dat, maar daarna werd het drukker en ontbrak de tijd. Op de duur ging ik toch, maar dan was ik meer gestresst, omdat ik soms maar een uurtje vrij had. Dat doe ik niet meer. Ik fiets in de zomer, ongeveer zestig minuten tegen een gemiddelde van 30 per uur. Thuis heb ik een hometrainer waarop ik twee- à driemaal per week probeer te trappen. Het is niet altijd evident, maar het is noodzakelijk, want je moet lichamelijk oké blijven. Ik rijd meestal met een auto met chauffeur, tot 50 à 60.000 km per jaar in een BMW 730.

“De Da Vinci code zou ik nog moeten lezen, het boek ligt thuis, maar ik heb eerst Amélie Nothomb geopend, L’Acide Sulphurique. Zeer mooi geschreven, je kunt het je fysiek voorstellen. Haar problematiek van de agressiviteit en het individualisme in de maatschappij boeit me.

“Ik probeer in augustus vakantie te nemen, die maand is gereserveerd voor thuis. We reizen dan meestal naar Frankrijk, voorbij Parijs, waar het lekker weer is. Maar ook dan zitten mijn vrouw en ik niet stil. We bakken geen veertien dagen op een strand. Vakantie is voor ons daarom niet minder intensief, maar gewoon iets anders doen. Met de streek bezig zijn, steden bezoeken, rondrijden. Echt, het platteland waar je niets hoort, dat zou storend zijn.”

Ondernemers

Guy Haaze legt geen ondernemers tussen zijn boterhammen. Hij is lid van de Gentse Friday Friends en ontmoet daar inspirerende mensen.

“Het is een beetje spijtig dat het familiale ondernemen onvoldoende gewaardeerd wordt. Alles wordt gezet op de multinationale ondernemingen, terwijl de eigenheid van de familiale onderneming de oorsprong is van de Vlaamse dynamiek. Dergelijke ondernemers beginnen we steeds meer te missen. Vandaar mijn kritiek op het economische beleid, dat onvoldoende het familiale Vlaamse ondernemerschap stimuleert. Kmo’s hebben de flexibiliteit om zeer snel te reageren op de veranderingen van de markt. We hebben echter alles geconcentreerd op de loonkostenverlaging.

“Ik ken heel wat ondernemers persoonlijk en ben lid van de Gentse Friday Friends. Het is geen syndicaal milieu, maar boeiend om hun mening te horen. En ook om misverstanden uit de weg te helpen, want ondernemers hebben soms verkeerde ideeën over vakbonden. Ik vind het een spannende confrontatie. Mensen die erin slagen om iets op te bouwen, moeten aangemoedigd worden. De ondernemers hebben gelijk: het wordt hen moeilijk gemaakt, administratief en fiscaal. En risico dragen wordt negatief bekeken, dat vind ik fout.”

Independentisme

Guy Haaze weet dat Vlamingen en Walen anders kijken naar de economie.

“Wat de denkoefening van De Warande betreft, ben ik meer een Europeaan. Ik heb het Warandemanifest wel niet bestudeerd. Wat is de meerwaarde van Vlaanderen in een Europese en geglobaliseerde context? In Europa verschilt de filosofie en manier van werken op economisch en sociaal vlak tussen culturen. Dat heb je ook in België. De manier waarop Vlamingen en Walen naar de economie kijken, is verschillend. In die zin is het logisch dat je steeds meer probeert rekening te houden met die verschillen. Maar zal je met 5,5 miljoen Vlamingen voor de wereld meer betekenen dan met 10 miljoen Belgen? Ik twijfel zolang men de representatieve kracht van een land berekent volgens het aantal inwoners. We moeten het onszelf niet moeilijker maken door in de wereld minder te betekenen. Anderzijds moeten we ons eigen leven volledig kunnen uitbouwen zoals wij beslissen.”

Poolse loodgieters

Guy Haaze vindt het een politiek fiasco dat onze 600.000 werkzoekenden de knelpuntberoepen niet invullen.

“Ik vind niet dat men een Pool die 1 euro per uur verdient in Warschau en naar hier komt, met de vinger moet wijzen. Het is begrijpelijk dat mensen nieuwe mogelijkheden zoeken in de Europese ruimte. Anderzijds weigert men in Europa om per meerderheidsregel te beslissen over de sociale wetgeving. Men eist vrij verkeer van personen in Europa, maar men belijdt overal een nationale sociale wetgeving. Ofwel heb je lokale sociale wetgevingen en dan is het logisch dat wie hier komt werken, zich aanpast aan de lokale arbeidsvoorwaarden. Of anders laten we de vrijheid van personenverkeer samengaan met een minimum aan sociale wetgeving, met overal minimumlonen en bepaalde uitkeringen. Mocht je een minimumloon hebben in Polen, dan zouden de Polen hier waarschijnlijk niet of minder werken.

“De Polen zijn hier trouwens al. We moeten niet doen alsof zij er niet zijn. Het uitstel van de opening van de grenzen zal hen niet afremmen. Er is hier werk en we kunnen daarbij een stukje regularisering van de asielzoekers betrekken. Iedereen weet dat er knelpuntberoepen zijn. Blijkbaar is het – en dat is een politiek fiasco – onmogelijk om van die 600.000 werkzoekenden ook werknemers te maken die de knelpuntberoepen kunnen invullen. Daar zitten we met een onderwijsdeficit. Het onderwijs is niet in staat om die mensen iets te bieden waardoor ze de arbeidsmarkt op kunnen. We zijn daar al tien tot twintig jaar mee bezig en blijkbaar verandert er weinig.”

Zelfkritiek

Guy Haaze aarzelt niet om kritisch te kijken naar het Belgische vakbondswerk.

“We zouden dynamischer, creatiever kunnen zijn in de syndicale wereld. Er is daar ook vraag voor van de werknemers. Je moet proberen je boodschap aan te passen aan de nieuwe context. En dus zal de toekomst van het syndicalisme afhangen van de manier waarop we proactief omgaan met de ontwikkelingen van de economie. De mensen hebben vandaag veel meer behoefte aan een identificatie met hun eigen werkomgeving. Vroeger waren we allemaal van dezelfde maat, maar nu kent haast iedere werknemer een specifieke situatie.

“Wij hebben vorig jaar en dit jaar aan onze leden gevraagd wat zij de sterke en de zwakke kanten van de liberale vakbond vinden. Ze vragen een nog grotere identificatie met hun eigen leefwereld, hun sector, hun bedrijf. Daar moet je creatief op inspelen. En dat combineren met een visie over globalisering. Als we daar niet in slagen, verzwakken we de syndicale beweging.

“Misschien worden er nu veel verworven rechten verdedigd, maar er is een groot verschil tussen het interprofessioneel niveau – dat misschien te conservatief overkomt – en wat er op het terrein gebeurt. In de cao’s op bedrijfsniveau verandert wel wat. Daar is men veel flexibeler dan op het interprofessioneel niveau. We willen dan ook meer overleg op bedrijfsniveau. Daar kan je veel betere afspraken maken die rekening houden met de belangen van de werknemers en van het bedrijf. Werkgevers zeggen ons ook dat zij het soms moeilijk hebben met standpunten van hun organisatie.”Wij geven consequent de meeste vrijheid aan onze afgevaardigden in de bedrijven, hun manier van werken hangt af van de cultuur van het bedrijf en de houding van de patroon. Je moet bij de andere vakbonden per definitie wantrouwen hebben voor privé-investeerders en geloven dat de staat het allemaal wel zal oplossen. Dat bestaat hier dus niet. Heel wat afgevaardigden komen om die reden naar ons. Zij reageren zo op de individualisering van de samenleving.”`

In Trends van 4 mei 2006 leest u deel drie van deze vijfdelige serie van interviews met vakbondsleiders. Dan zit Xavier Verboven van het socialistische ABVV op de praatstoel. Eerder verscheen het interview met Luc Cortebeeck (6 april).

Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content