2005 het begin van de Britse teloorgang

Wellicht trekken de Britten

in mei 2005 naar de stembus.

Tot dan zullen het consumentenvertrouwen en de economische groei floreren, maar tegen het einde van 2005 volgt waarschijnlijk de kater.

De auteur is columnist van The Times en directeur van GaveKal Research.

Om te begrijpen wat er mis kan lopen in Groot-Brittannië, moeten we even nagaan waarom de zaken zo goed gegaan zijn sinds het midden van de jaren negentig. Het Britse economische succes is gebouwd op drie pijlers. De eerste bestaat uit de hervorming van de vakbonden, de deregulering en de privatisering van het Thatcher-tijdperk. Het Thatcherisme schiep voor het eerst in de twintigste eeuw een competitieve markteconomie in Groot-Brittannië, op een ogenblik dat de meeste landen op het continent in tegenovergestelde richting evolueerden.

De tweede reden voor de Britse heropleving was de macro-economische revolutie die, ironisch genoeg, in gang werd gezet door precies dezelfde gebeurtenis die het economisch management van de conservatieven uiteindelijk in diskrediet bracht. De uitsluiting van het pond uit het Europese wisselkoerssysteem op Zwarte Woensdag (16 september 1992) bevrijdde Groot-Brittannië van de bijna religieuze obsessie met de verdediging en de stabilisering van de sterling. Enkel toen alle pogingen om het pond te verdedigen werden opgegeven, konden de Britten overschakelen op een rationeel beleid om de groei te managen.

De derde pijler van de voorspoed spruit voort uit de globalisering en de technologische evolutie. Als gevolg van de technische vooruitgang en de concurrentie uit Azië werden de goederen waarin Groot-Brittannië niet voldoende bedreven was om ze zelf te produceren en die het moest kopen in de rest van de wereld, veel goedkoper. Producten die Groot-Brittannië altijd al goed had kunnen verkopen – financiële diensten, wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, entertainment – waren in prijs gestegen. Door die verschuiving in relatieve prijzen genoten de Britten effectief een hoge loonstijging.

Maar die drie pilaren van de Britse Gouden Jaren beginnen nu af te brokkelen. Een aantal voordelen van de Thatcheriaanse deregulering zouden na de verkiezingen al tenietgedaan kunnen worden door een ruk naar links in Labour, in gang gezet door een breuk tussen de tenoren TonyBlair en Gordon Brown. Het monetaire beheer van de Bank of England zal gecompliceerd worden door een eventuele instorting van de met schuld gefinancierde vastgoedboom. En de stijging van de olie- en grondstoffenprijzen zal een aantal van de ruilvoetvoordelen van Groot-Brittannië opheffen.

Bedreiging 1: instorting vastgoedmarkt

De bedreiging die het meest de aandacht trekt, is een eventuele instorting op de vastgoedmarkt. Toch zou de omvang van de prijscorrectie bescheiden kunnen zijn. Ze zal zeker niet dezelfde catastrofale economische gevolgen hebben als de terugval in de periode 1989-1992. Lenen op hypotheek speelde op verre na niet zo’n belangrijke rol als verondersteld werd om de consumptie te financieren. In plaats van hun geld te verbrassen in High Street, hebben de Britse huiseigenaars het geld dat ze uit de vastgoedmarkt haalden, grotendeels belegd in veilige liquide middelen. Het is dan ook aannemelijk dat een daling van de woningprijzen weinig of geen effect zal hebben op de consumptie.

Bedreiging 2: slechtere ruilvoet

Een belangrijker bedreiging vormt de verslechterende ruilvoet. Die zal zeker de levensstandaard en de economische groei aantasten in 2005. De verschuiving van de relatieve prijzen van de Britse import en export en de sterkte van het pond hebben sinds 1995 jaarlijks tot 5 % bijgedragen aan het bruto binnenlands product (BBP). Dat is meer dan de piekwaarde van de Noordzee-olie. Een deel van die winst zal nu verloren gaan aan hogere energie- en grondstofprijzen en – mogelijk – een zwakker pond. De weerslag zal vrij pijnlijk zijn en zou bijzonder ernstig kunnen worden als de Britse werknemers trachten hun verliezen te recupereren met inflatoire looneisen op een arbeidsmarkt die alsmaar krapper wordt.

Bedreiging 3: verpletterende belastingen

De derde en ernstigste bedreiging voor de Britse economie is de stijging van de openbare bestedingen en de tewerkstelling bij de overheid, die wel eens zouden kunnen bijdragen tot de inflatiedruk. Voeg daar nog de waterval van nieuwe reglementen aan toe vanuit Brussel en Whitehall, die de arbeidskosten verhogen en de marktconcurrentie verlammen. De overheid is verantwoordelijk voor de volledige groei van de werkgelegenheid in Groot-Brittannië sinds het einde van 2001. De last van die enorme uitbreiding wordt moeilijk om dragen voor de privé-sector.

Beetje bij beetje wordt de ondernemingsgeest die door de Thatcher-revolutie werd geschapen, aangetast door al die reglementen en de voortdurende toename van de openbare bestedingen. Na de verkiezingen wordt allicht ook de opvolgingsstrijd van Blair binnen de Labour-partij ontketend – met de vakbonden en de linkse militanten die aan de touwtjes trekken. De hinderpalen voor het ondernemerschap zullen alleen maar toenemen in Groot-Brittannië. Het heimwee in bepaalde geledingen van Labour naar een gereguleerde, door de staat gerunde economie met hoge belastingen vormt de grootste bedreiging.

Anatole Kaletsky

Het heimwee in bepaalde geledingen van Labour naar een gereguleerde, door de staat gerunde economie met hoge belastingen vormt de grootste bedreiging voor Groot-Brittannië.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content