100 Belgen op schattenjacht in Congo

Een week lang hebben honderd Belgische bedrijfsleiders het zakenklimaat in Kinshasa opgemeten. Morgen reist een deel van hen door naar de koperprovincie Katanga. Sommigen kijken er uit naar rendementen tot 40%. Maar de vraag is of de mijnstreek nog een toekomst heeft waarop Belgische toeleveringsbedrijven kunnen inpikken.

Wat zoeken honderd Belgische bedrijfsleiders in Congo, op stap met een gezamenlijke handelsmissie van de drie Belgische gewesten? Een graantje meepikken bij de heropbouw van een verwoest land dat even groot is als West-Europa? Dertien donorlanden, waaronder België, hebben Kinshasa routineus (zonder een concreet engagement) 2,5 miljard dollar voorgespiegeld voor infrastructuurwerken, gezondheidszorg, water- en elektriciteitsvoorziening. (zie kader: Wie gaat mee?)

Veel lichtpunten zijn er niet in Congo, behalve dat – na een economische inkrimping van 4,4% in 2001 – het jaar 2002 beter was met +3%. Dit jaar zou het nog beter worden. De inflatie is teruggebracht tot 18% en de munt is enigszins gestabiliseerd op 340 Congolese frank voor 1 dollar. Maar van ‘het vredesakkoord van Pretoria’ is niet veel te merken. Volgens het akkoord zouden de regering in Kinshasa en de rebellenbewegingen de strijdbijl begraven, een overgangsregering vormen en politieke stabiliteit brengen. Intussen is de koopkracht van de vijftig miljoen Congolezen lager dan ooit, en hanteert de regering een staatsbegroting van hooguit 400 miljoen dollar – minder dan de begroting van de stad Gent. In de hoofdstad Kinshasa werken minder dan 20.000 mensen in overlevende privé-bedrijven, op een bevolking van zes miljoen. Het overgrote deel probeert te overleven in informele economische circuits.

Een aantal deelnemers van de Belgische handelsmissie reist door naar de mijnprovincie Katanga, waar de lokale economie decennialang bijna uitsluitend draaide op het staatsmijnbedrijf Gécamines. Met minstens de helft van de staatsinkomsten, 70% van de deviezeninkomsten en een kwart van het bruto nationaal product (BNP) was Gécamines tot begin de jaren tachtig de financiële slagader en een belangrijke motor van de Congolese economie. Vandaag is het een schaduw van zichzelf.

In de piekjaren werd er jaarlijks tot 480.000 ton kopererts en 16.000 ton kobalt bovengehaald. Nu lijkt Gécamines in dezelfde situatie als in 1920 te zitten: het mijnbedrijf produceert nog amper 18.000 ton koper of minder dan zijn voorganger Union Minière du Haut Katanga (UMHK) ruim tachtig jaar geleden. En net als na de Eerste Wereldoorlog staken de mijnwerkers omdat de Wereldbank de helft van de 24.000 werknemers wil ontslaan. De koperprijs zit op een dieptepunt en met de prijs van kobalt, waarvan Gécamines momenteel 1800 ton produceert, is het nog erger gesteld. Net zoals in 1920 rijst de vraag of mijnexploitatie in Katanga – waarop Belgische toeleveringsbedrijven zouden kunnen inpikken – nog zin heeft.

Kansen voor Belgische toeleveraars?

In december 1920 stuurde de Generale Maatschappij van België twee mijningenieurs van Union Minière (de voorloper van de nieuwe materialengroep Umicore) met een volmacht naar Katanga. Ze kregen de opdracht mee om er de 900 Europeanen en 12.000 Congolezen te ontslaan en de mijnexploitatie te sluiten. Stoppen of doorgaan, het is ook de vraag die de Wereldbank in 2003 bezighoudt. Want concurrenten als Chili drijven hun koperproductie op van 800.000 naar 1,2 miljoen ton. Vorig jaar stuurde de Wereldbank consultants naar het virtueel failliete Gécamines, dat kreunt onder een schuld van 1,7 miljard dollar. Ze zouden nagaan hoe erg het staatsmijnbedrijf er aan toe is. In een tweede fase zou bekeken worden hoe de patiënt (eventueel) levensvatbaar kan worden gemaakt.

Velen geloven nog in het potentieel van Katanga. Als de motor weer zou aanslaan en de internationale geldkraan opengaat (na een schuldherschikking via het Internationaal Monetair Fonds), kan er voor Belgische toeleveringsbedrijven heel wat te rapen vallen. In de mijnstreek moet zowat álles gerenoveerd of heropgebouwd worden.

Van de 24.000 werknemers van Gécamines ontvangt nauwelijks driehonderd man zijn maandloon. Het gaat om personeel dat werd aangeworven voor de nieuwe kobaltslagsmelter STL van George Forrest, de Belg die in een rapport van de Verenigde Naties wordt belaagd. Behalve bij STL zijn er hooguit nog een paar honderd (oud-) werknemers van het staatsbedrijf werkzaam in een handvol kleine joint ventures met privé-uitbaters.

Ooit leefden de Katangezen bijna uitsluitend van UMHK, later Gécamines, dat uitgroeide tot ‘een staat in de staat’: naast de mijnen bouwde en beheerde UMHK scholen, ziekenhuizen en landbouwplantages. Want – in tegenstelling tot hun opdracht – gingen de twee mijningenieurs uit Brussel in 1920 níét over tot een sluiting, maar tot een verdubbeling van de mijnproductie. “Het is de enige manier om de kostprijs te drukken en de crisis te bedwingen zodra de vooroorlogse voorraden uit de markt verdwenen zijn. We moeten het bestaande machinepark en de mijnen moderniseren om in gunstiger werkomstandigheden grotere hoeveelheden te kunnen produceren tegen de dag dat de markt uitgeklaard zal zijn,” klonk het. Op die langetermijnstrategie van UMHK is Gécamines decennialang verder blijven draaien, maar dan wel als een stuurloze stoomboot: het staatsbedrijf verwaarloosde langetermijninvesteringen en technische onderhoudsbeurten. Tot de machine in 1990 brak.

Terug naar de glorietijd?

Sommigen zijn ervan overtuigd dat Gécamines het potentieel behoudt om zich op te werken tot een wereldspeler, met een productie van 600.000 ton koper en 60.000 ton kobalt. “Op voorwaarde dat een onafhankelijk en professioneel managementteam de zaak overneemt,” zegt de Congolees Kalaa Mpinga, een vroegere topman van het Zuid-Afrikaanse mijnconcern Anglo American. “Met zware investeringen in de modernste technologie en op voorwaarde dat de Benguela-spoorweg dwars door Angola opnieuw operationeel wordt, kan Gécamines de goedkoopste producent van koper worden in een prijsvork van 30 tot 35 dollarcent per pond.” Behalve Chili produceren de meeste overige mijnen koper tegen 40 tot 60 dollarcent.

Maar Anglo American trok zich vorig jaar uit Congo terug. Ook een andere mijnreus, BHP/Billiton, keerde Gécamines de rug toe. Phelps Dodge kijkt de kat uit de boom. Anglo, BHP en Phelps bepalen hun mijnbouwstrategie voor periodes van twintig jaar en meer. In de huidige Congolese omstandigheden is dat een hoog risico. Alleen deze majors uit de mijnindustrie kunnen honderden miljoenen ophoesten en de expertise inbrengen voor een grootschalige en rationele mijnuitbating – in de stijl van de twee mijningenieurs van de Generale/UM. Maar de rechtsonzekerheid in Congo bekoelde de appetijt. Avontuurlijke juniors, kleine mijnexploitanten, namen hun plaats in. Voorlopig met weinig succes.

George Forrest vulde de leegte. Hij ontpopte zich midden de jaren negentig van plaatselijke algemene aannemer tot mijnexploitant, en diende Gécamines als eerste zuurstof toe in een joint venture met Umicore. De kobaltprijs stond op 25 dollar per pond. Dat eerste mijnproject, Kasombo, (60% Gécamines en 40% Forrest/Umicore) paste in de ‘overlevingsstrategie’ van het staatsbedrijf. Door de exploitatie van kleinschalige, gemakkelijk toegankelijke kobaltrijke mijnen, in partnerschip met privé-investeerders, hoopte Gécamines genoeg inkomsten te genereren om aan zijn financiële en sociale basisverplichtingen te voldoen. En op die manier uit het dal te kruipen, geloofwaardigheid op te bouwen en grote mijnexploitanten als Anglo American en consorten opnieuw naar Katanga te lokken.

Returns tot 40%?

Er kwamen veel ‘toeristen’ langs, maar weinigen hapten toe. Gécamines ondertekende een veertigtal joint-venture-overeenkomsten. Maar op enkele uitzonderingen na kan Forrest er prat op gaan de enige te zijn die effectief kobalt en koper produceert. Nadat Kasombo uitgeput was, begon de Forrestgroep in 1999 een tweede exploitatie: de Luiswishimijn, in een 50%-50%-partnership met Gécamines. Steeds was de bedoeling cash te genereren die de basiskosten van het staatsbedrijf zou dekken.

Vervolgens zette Forrest in 2000 een nieuwe kobaltslagsmelter, Société du Terril de Lubumbashi (STL), in gang. In een partnership van 65% voor de Fins-Amerikaanse OMGroup (een belangrijke concurrent van Umicore), 25% Forrest en 20% Gécamines, puurt STL kobalt uit een enorme berg ertsafval.

Men kan zich afvragen wat er structureel fout loopt wanneer op een veertigtal joint ventures die Gécamines in de voorbije jaren met privé-partners sloot, er feitelijk twéé operationeel zijn: Luiswishi (inmiddels stilgelegd) en STL, waarin de Forrest-groep betrokken is. Het Luikse bedrijfje MAD bijvoorbeeld ondervindt tegenwind, terwijl het klaarstaat om in Kolwezi een nieuwe smeltoven en een fabriek voor zwavelzuur te bouwen. Ook First Quantum, een Canadese mijnontwikkelaar die succesvol is in buurland Zambia, krijgt zijn projecten moeilijk van de grond. Het mijnproject van AMFI/Umicore en dat van Tenke Fungume modderen aan.

Of de huidige mijnprojecten passen binnen een langetermijnvisie die de succesvolle strategie van 1920 kan evenaren, blijkt niet uit de huidige gang van zaken in de koperprovincie (evenmin als in de voorbije dertig jaar). Wegens de hoge risicofactor mikken kandidaat-investeerders in Katanga immers op minimale opbrengsten van 20% op het geïnvesteerde kapitaal. Er zijn zelfs kleine mijnprojecten met ‘returns’ tot 40% per jaar. Maar dergelijke kortetermijnprojecten hebben een keerzijde: de kans bestaat dat ze een grootschalige en planmatige mijnuitbating van de rijke Katangese ertsen op den duur onmogelijk maken. Van een overkoepelende streekontwikkeling, waarin aandacht gaat naar plaatselijke (toeleverings-) bedrijfjes, zoals in Zuid-Afrika gebeurt, is al helemaal geen sprake. In de hypothese dat Gécamines uit zijn as kan herrijzen, zullen er nooit meer 24.000 werknemers in de mijnen aan de slag kunnen.

Belang van Gécamines?

In zijn oorspronkelijke ‘overlevingstrategie’ van midden de jaren negentig mikte Gécamines op een eigen basiskapitaal van 25 miljoen dollar, waarmee het staatsmijnbedrijf in samenwerking met privé-investeerders overeind hoopte te kruipen. Maar de beoogde cashstromen kwamen er niet. Zo werd de winst uit Luiswishi waarop Gécamines gerekend had door de regering in Kinshasa afgeleid naar zogenaamde ‘projecten van nationale wederopbouw’. De prioriteiten van de bewindslieden in Kinshasa stonden altijd haaks op de belangen van het mijnbedrijf, zowel onder Mobutu als onder Kabila. Een situatie die bekwame Congolese mijningenieurs uit het middenkader van Gécamines tot wanhoop dreef en deed uitwijken naar Zuid-Afrika, waar ze bijzonder gewaardeerd worden.

George Forrest is naar eigen zeggen in Katanga voor de lange termijn. Waarom kondigde hij dan op 27 november 2002 de sluiting ‘voor onbepaalde duur’ aan van de concentrator van Luiswishi? En waarom draait de STL-kobaltslagsmelter op nog geen 40% van zijn capaciteit (zie kader: De Forrest-factor)? Mogelijk omdat het Fins-Amerikaanse OMG, dat de enige afnemer is van de mineralen uit Luiswishi en STL, in zijn Europese en Amerikaanse fabrieken met grote voorraden kobalt blijft zitten. De kobaltprijs staat op een dieptepunt van 6 tot 7 dollar per pond.

En er zijn meer vragen. Waarom spitst Gécamines zich in partnerships toe op kobaltontginning, terwijl de sterkte van Katanga ligt in grootschalige koperwinning, waarvan kobalt een interessant bijproduct is. Is dat streefdoel van zijn partners niet tegenstrijdig met een eigen langetermijnstrategie? In een scenario waarbij de koperprijs lichtjes stijgt (wat in tegenstelling tot kobalt in de lijn van de verwachtingen ligt), zou Gécamines een rendabele jaarproductie kunnen bereiken van 100.000 ton koper – op voorwaarde dat er een investering van 100 tot 150 miljoen dollar komt in de bestaande fabrieken en mijnen van Kolwezi. Het zijn scenario’s die nooit een kans kregen. Gécamines droomt in een recent communiqué van een investering van 1 miljard dollar om opnieuw aan de slag te kunnen gaan.

De wereldmarkt ziet er vandaag echter helemaal anders uit. Grote beursgenoteerde mijnbedrijven denken in de eerste plaats globaal en minder lokaal dan voorheen. Congo heeft sinds begin dit jaar een meer aantrekkelijke mijncode voor investeerders. Op zich betekent dat niet veel, tenzij politieke bemoeienissen in een nieuwe managementstructuur kunnen worden geneutraliseerd en een schuldherschikking zinvol wordt.

Het is weinig waarschijnlijk dat de saga uit 1920 zich herhaalt. Of dat Gécamines – de conclusies van de twee mijningenieurs van de Generale/UM parafraserend – zou kunnen stellen dat “de manier om de kostprijs te drukken en de crisis te bedwingen, een verdubbeling (en meer) van de mijnproductie moet zijn, na modernisering van het bestaande machinepark”.

Erik Bruyland [{ssquf}]

ebruyland@trends.be

Er kan voor Belgische toeleveringsbedrijven heel wat te rapen vallen. In de mijnstreek Katanga moet zowat álles gerenoveerd of heropgebouwd worden.

Men kan zich afvragen wat er structureel fout loopt wanneer er op het veertigtal joint ventures van Gécamines twéé operationeel zijn.

Kortetermijnprojecten kunnen een grootschalige en planmatige mijnuitbating op den duur onmogelijk maken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content