Hoe Viktor Orbán de EU in een nieuwe crisis duwt

Viktor Orban © reuters
Jef Poortmans
Jef Poortmans redacteur bij Trends

De Hongaarse eerste minister Viktor Orbán maakt voor een zoveelste keer zijn rol waar als enfant terrible van de Europese politiek. Hij stelt zijn veto tegen de Europese meerjarenbegroting en het bijbehorende coronaherstelfonds. Daarmee dreigt een nieuwe crisis voor de Europese Unie.

De Hongaars premier Viktor Orbán houdt de Europese Unie in een wurggreep. De leider van de rechts-conservatieve Fidesz-partij blokkeert in de Europese Raad de goedkeuring van de Europese meerjarenbegroting en het coronaherstelfonds. Samen zijn die goed voor 1800 miljard euro, een zak geld die broodnodig is om in de komende jaren van de coronacrisis te herstellen. De reden voor zijn veto is de nieuwe voorwaarde die stelt dat lidstaten die de rechtstaat niet respecteren minder Europese subsidies zouden krijgen. De EU neemt daarmee Hongarije en Polen in het vizier. Als tegenzet blokkeren die twee, met Orbán op kop, het Europese begrotingspakket.

De rel tussen de EU en het regime van Orbán sluimert al enkele jaren en kent geregeld opflakkeringen. Een vorige was tijdens de migratiecrisis in 2015. Toen verzette hij zich virulent tegen de quota voor de opvang van asielzoekers die de lidstaten waren overeengekomen. Hij installeerde een muur van prikkeldraad op de grens met Servië, vocht de quota aan voor het Europese Hof van Justitie, maar verloor, organiseerde een referendum in zijn land, en stuurde de 4 miljoen Hongaarse gezinnen pamfletten met ‘Laat ons Brussel tegenhouden’ erop.

In 2018 laaide de spanning opnieuw op toen de Nederlandse GroenLinks-politica Judith Sargentini in het Europees Parlement een rapport ter stemming bracht over de toestand van de democratie en de rechtstaat in Hongarije. Haar bevindingen waren streng: de persvrijheid wordt er beknot, migranten worden mishandeld, minderheden gediscrimineerd, het kiessysteem en de grondwet zijn gemanipuleerd en rondom de regering-Orbán hangt een web van corruptie en belangenconflicten. “Al die zaken samen zorgen voor een klimaat waarin burgers zich niet meer durven uit te spreken en iedereen niet langer gelijk is voor de wet”, zegt Sargentini in een telegoongesprek.

Opportunisme

Het contrast tussen Orbáns autocratische beleid en zijn eerste stappen in de politiek aan het einde van de jaren tachtig kan niet groter zijn. Toen hij in 1989 in Boedapest studeerde, richtte hij met gelijkgezinde studenten de Alliantie voor Jonge Democraten op, kortweg Fidesz in het Hongaars. Hun voornaamste missie was het communistische sovjet-juk zo snel en zo ver mogelijk van zich af te werpen. Orbán pleitte hevig voor vrije verkiezingen en profileerde zich als een echte liberale democraat.

In de verkiezingen van 1990 kwam hij in het parlement met een twintigtal andere Fidesz-leden. In 1993 werd hij voorzitter van zijn partij; hij is dat nog altijd. De jaren daarna maakte hij een scherpe politiek bocht naar rechts, vooral uit opportunisme. De vijver van progressief-liberaalgezinde kiezers was overbevist. Toen Fidesz in 1994 zwaar verloor van zijn liberale concurrent, verlegde Orbán zijn focus van de steden naar het platteland.

Dat strookte met zijn sluimerende hekel aan het grootstedelijke elitarisme van Boedapest. Hij werd in 1963 geboren in een klein provinciestadje op een uur van de hoofdstad. Zijn vader, van wie hij soms klappen kreeg, was landbouwingenieur en zijn moeder leerkracht en logopedist. Hij gaat prat op zijn eenvoudige komaf. Hij was al een tiener toen er thuis stromend water kwam, geeft hij vaak als voorbeeld. Zijn favoriete film is Once upon a Time in the West, want “westerns zijn niet ingewikkeld”.

Zelfverrijking

Op die breuklijn tussen het achtergestelde platteland en de progressieve hoofdstad bouwde hij vanaf het einde van de jaren negentig zijn politieke loopbaan uit. Met succes. In 1998 werd hij op zijn 35ste premier. Toen ging hij een eerste keer met een politieke borstel door de ministeries en administraties waar hij veel politieke benoemingen deed en daarmee zo veel mogelijk macht naar zich toe trok.

Dat was goed voor vier jaar. In 2010 kwam hij opnieuw aan de macht met een coalitie van christendemocraten. In de jaren daarna zette hij het kiesstelsel naar zijn hand, veranderde hij de grondwet, snoerde hij kritische media de mond via nieuwe wetten en omringde hij zich met jaknikkers die hij ruimhartig beloont voor hun loyauteit. Van bevriende burgemeesters die gloednieuwe voetbalstadion krijgen, gebouwd met Europees en Hongaars belastinggeld, tot jeugdvrienden die met zijn hulp mediamagnaten zijn geworden.

Een deel van die zelfverrijking gebeurde met Europese subsidies. Hongarije is meermaals op de vingers getikt voor oneigenlijk gebruik van Europese fondsen. Met zijn veto van deze week dreigt hij in zijn eigen vel en dat van zijn entourage te snijden. De vraag is of hij durft vol te houden tot het bloedt.

Antiliberaal

Sinds 2010 stelt hij steeds openlijker de liberale democratie ter discussie in speeches en interviews. Die is niet langer in staat als natie succesvol te zijn, volgens hem. Orbán is daarmee de lieveling en het lichtend voorbeeld voor andere extreemrechts-conservatieve partijen in Europa. Marine Le Pen, Mateo Salvini en onze eigen Dries Van Langenhove spiegelen zich graag aan de Hongaarse premier. Hij van zijn kant schurkt graag dicht aan tegen andere autoritaire leiders zoals Recep Tayyip Erdogan in Turkije en Vladimir Poetin in Rusland.

Zoals veel van zijn gelijkgezinden teert Orbán op het beeld van externe vijanden die hij de schuld kan geven voor al wat misgaat in de samenleving. In 2008 waren dat de bankiers, in 2015 de vluchtelingen en asielzoekers. Een toppunt van dat doorgeslagen vijanddenken was het verbod op daklozen dat hij in 2018 in de grondwet liet schrijven.

De jongste jaren heeft Orbán een nieuwe nationale zondebok gevonden in George Soros. Nergens anders komt Orbáns politieke bocht van 180 graden duidelijker naar voren dan in zijn relatie tegenover die Hongaars-Amerikaanse superbelegger, miljardair en filantroop. Soros steunde dankzij zijn financiële successen vanaf de jaren tachtig allerlei initiatieven en ngo’s in Hongarije en Oost-Europa om de liberale democratie te promoten.

Orbán profiteerde meermaals van Soros’ vrijgevigheid. Zo was hij redacteur bij de Boedapestse universiteitskrant die Soros financierde. En in 1989 kon hij dankzij een beurs van Soros politieke wetenschappen studeren in Oxford. Maar de jongste jaren schuift de Hongaarse premier zijn voormalige weldoener naar voren als het ultieme kwaad: een joodse vrijdenker die de waarden van een open democratische samenleving wil verspreiden.

Sinds 2017 voert Orbán een agressieve anti-Soros-campagne die tientallen miljoenen euro’s aan Hongaars overheidsgeld kost. Over het hele land verspreidde hij reclameborden met een foto van Soros en teksten zoals ‘Laat Soros niet laatst lachen, 99% tegen illegale immigratie’. Hij gaat echter verder dan een vijandige mediacampagne. Via nieuwe wetten wil hij alle organisaties die teren op de centen van de Hongaarse filantroop het land uit krijgen, vooral de Central European University die Soros heeft opgericht en die is uitgegroeid tot een topuniversiteit in de regio.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content