Dit zijn de successen en uitdagingen van de Nederlandse premier Mark Rutte

MARK RUTTE De VVD-leider begint binnenkort wellicht aan zijn vierde ambtstermijn als premier van Nederland. © MARCEL MOLLE/LUMEN

De Nederlandse verkiezingen baarden meer van hetzelfde. De gedoodverfde winnaar, VVD-leider Mark Rutte, mag zichzelf wellicht opvolgen als premier. Zijn palmares van de voorbije tien jaar oogt fraai, maar wat vermag de liberaal de volgende vier jaar?

Mark Rutte staat sinds 2010 onafgebroken aan het roer in Nederland. Die standvastigheid krijgt wellicht een verlengstuk. De liberaal won vorige week voor de vierde keer op rij de parlementsverkiezingen en is dus opnieuw aan zet om een nieuwe regering te vormen. Dat de Nederlanders al tien jaar lang dezelfde partijen en dezelfde politicus verkiezen, zegt veel over hun oordeel over het beleid van de afgelopen jaren.

Haal er gelijk welke internationale ranglijst bij, en Nederland veegt de vloer aan met België. In de IMD World Competitiveness Ranking staat Nederland op de vierde plaats en België op 25. Nederland heeft tijdens de coronacrisis ook een relatief goed evenwicht gevonden tussen het beschermen van de volksgezondheid en het beschermen van de economische schade. De recessie is er maar half zo diep als bij ons, zonder de prijs van extra oversterfte te betalen.

Dat betekent niet dat het allemaal rozengeur en maneschijn is boven de Moerdijk. De economische successen worden gebouwd op een samenleving die op twee snelheden dreigt te koersen, met aan de onderkant van de arbeidsmarkt een leger van minder beschermde mensen. Trends zocht uit hoe Nederland ervoor staat in de voornaamste beleidsdomeinen.

Economie

Trendbreuk in budgettair beleid

Dankzij het voorzichtige begrotingsbeleid van de voorbije decennia zal de overheidsschuld van Nederland ook na de coronacrisis amper 62 procent van het bruto binnenland product (bbp) bedragen. De Belgische schuldgraad is bijna dubbel zo hoog. De nieuwe Nederlandse regering zal het geld straks wel meer laten rollen, zegt Marcel Klok, senior-econoom van de bank ING: “Zowat alle partijen pleiten voor een verhoging van de overheidsuitgaven. Dat is een kentering. Na de financiële crisis van 2008-2009 heeft het land snel en hard bezuinigd. Tijdens de eurocrisis van 2011-2012 pleitte Nederland voor besparingen en hervormingen in de andere eurolanden. Nu zien we een trendbreuk. De vorige regering-Rutte gaf al meer uit. De coronacrisis leidde uiteraard tot een versnelling van de uitgaven. Daar heeft niemand een probleem mee, omdat de bron van de crisis buiten de economie ligt. Het is niemands schuld.”

Maar de volgende jaren mogen Nederlanders structureel hogere uitgaven verwachten, denkt Klok. “Nederland heeft geleerd uit wat velen beschouwen als fouten uit het verleden. Door de combinatie van bezuinigingen, een verhoging van de pensioenpremies en een woningcrisis liet Nederland de crisis die in 2008 begon, pas in 2014 achter zich. We zullen niet meer zo snel bezuinigen, zolang het economisch niet goed gaat. Daarnaast zijn de tekorten en de schulden veel gemakkelijker te dragen dankzij de lage rente. Tot slot is er een consensus om de overheidsinvesteringen te verhogen, bijvoorbeeld om de economie groener en duurzamer te maken. Ook het onderwijs krijgt veel aandacht.”

3,8 procent kromp de Nederlandse economie in 2020. In België was dat 6,2 procent.

“Een schuldgraad van 60 procent maakt het natuurlijk gemakkelijker om daarmee weg te komen”, vervolgt Klok. “Als de rente stijgt, zal Nederland niet als eerste in de problemen komen. We profiteren nu van het voorzichtige beleid van het verleden. Onze reputatie op de financiële markten is ijzersterk en we hebben een buffer om tegenslagen op te vangen.”

De Nederlandse economie kromp in 2020 met 3,8 procent, de Belgische met 6,2 procent. Waardoor bleef de schade in Nederland relatief beperkt? “De eerste lockdown, in het voorjaar van 2020, was een stuk milder in Nederland. De bouwsector bleef draaien en de winkels bleven open. Nederland beschikt ook over een uitstekende digitale infrastructuur, wat telewerk en internethandel mogelijk maakt. E-commerce is in Nederland ook al vrij goed ingeburgerd. Ook onze industrie en onze export bleven het vrij goed doen. Als open economie surft Nederland mee op het snellere herstel in de Verenigde Staten en China.”

Ook het coronasteunbeleid van de regering mag gezien worden, aldus de econoom: “Er zijn vrij grote steunpakketten, die goed aansluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven. De steun, onder meer via loonsubsidies, hangt af van de mate waarin een bedrijf getroffen is door de crisis. De overheid is ook heel genereus met uitstel voor het betalen van bedrijfsbelastingen, wat de liquiditeit van het bedrijfsleven ondersteunt.”

Klok ziet klimaatuitdaging en de vergroening van de economie als belangrijke thema’s voor de lange termijn. Het woningtekort is een ander heikel punt. “Dat maakt het voor veel mensen onbetaalbaar om voor het eerst een woning aan te schaffen. Er is ook weinig ruimte voor voldoende nieuwbouw.”

Een ander belangrijk punt is het grote verschil in sociale bescherming tussen de flexibele arbeidskrachten en de werknemers in vaste loondienst. “Het gevoel leeft dat die kloof te groot wordt en de samenleving in tweeën dreigt te splitsen”, stelt Klok. “Tot slot is ook het stelsel van belastingen en toeslagen aan een hervorming toe. Het is te complex geworden. De vorige regering viel over een te strenge handhaving van dat complexe stelsel. Dat moet volgens veel partijen dus eenvoudiger.”

Gezondheidszorg

De concurrentie heeft gewerkt

De Nederlandse gezondheidszorg scoort goed in internationale vergelijkingen. In de recentste Euro Health Consumer Index staat Nederland op de tweede plaats, na Zwitserland. België staat op de vijfde plek.

Er is wel politieke onenigheid over de inrichting van de Nederlandse zorg. “De meer linkse partijen willen terug naar een publiek stelsel, waarin de zorg uit de algemene publieke middelen wordt betaald en mensen zich niet door zorgverzekeraars moeten laten verzekeren. Maar D66 en de VVD staan achter het huidige stelsel. Zij zijn de winnaars van de verkiezingen, dus dat zegt iets over de voorkeur van de kiezers”, meent Wim Groot, gezondheidseconoom en hoogleraar aan de universiteit van Maastricht.

De Nederlandse gezondheidszorg maakte in 2006 een grote ommezwaai met de wet op de zorgverzekering. Die zorgde voor een liberalisering, waardoor het onderscheid tussen publiek gefinancierde ziekenfondsen en private verzekeraars verdween. Een nieuwe speler zag het licht: de zorgverzekeraar.

Alle Nederlanders zijn verplicht jaarlijks een basispolis af te sluiten bij een van de tien zorgverzekeraars. De gemiddelde premie voor een zorgverzekering bedraagt dit jaar 1470 euro. Daarnaast hebben Nederlanders een verplicht eigen risico van 385 euro, dat ze uit eigen zak betalen wanneer ze zorg krijgen. Alles daarboven is voor de zorgverzekeraars. Er zijn wel sociale correcties, zodat iedere Nederlander zich een polis kan veroorloven. De zorgverzekeraars blijven voor hun financiering wel grotendeels afhankelijk van verplichte sociale premies, zoals de sociale bijdragen van werkgevers.

De concurrentie en de gedeeltelijke marktwerking die ze met zich hebben gebracht, hebben hun effect op de Nederlandse gezondheidszorg niet gemist. “Het aantal onverzekerden is enorm afgenomen, de toegankelijkheid is verbeterd en de gezinnen zijn erop vooruitgegaan, omdat kinderen tot achttien jaar gratis zijn verzekerd”, zegt Wim Groot.

De zorgverzekeraars zijn uitgegroeid tot machtige spelers in het zorgsysteem. Ze kopen jaarlijks voor een bepaalde hoeveelheid zorg in bij de Nederlandse ziekenhuizen. “De concurrentie tussen de ziekenhuizen en de onderhandelingen die ze daarover moeten voeren, hebben ertoe geleid dat de wachtlijsten verdwenen zijn”, legt de gezondheidseconoom uit. Daarnaast zijn Nederlandse ziekenhuizen zich meer gaan specialiseren. Dat vergroot hun onderhandelingsmacht tegenover verzekeraars in de types zorg waarin ze sterk staan. “Het heeft ook de kwaliteit van die gespecialiseerde zorg vergroot”, klinkt het.

Die zorginkoop heeft ook nadelen. Als een ziekenhuis boven de limiet gaat van wat een zorgverzekeraar bij dat ziekenhuis heeft ingekocht, moet het patiënten van die zorgverzekeraar doorverwijzen naar andere instellingen.

Een ander nadeel is dat de Nederlanders niet veel vertrouwen hebben in de verzekeraars. “Mensen denken dat de kostprijs meer van tel is dan de kwaliteit van de zorg die ze inkopen. Bovendien bieden ze naast basispolissen nog een heleboel andere verzekeringen aan, waardoor er weinig transparantie is. Dat maak het draagvlak bij de burgers fragiel”, meent Wim Groot.

Buiten de ziekenhuiszorg is in Nederland de langdurige zorg, waarvan ouderenzorg het grootste deel uitmaakt, een van de duurste van heel Europa. En net zoals in België is er in Nederland een nijpend tekort aan zorgpersoneel.

Arbeidsmarkt

Sterk, maar met scherpe kanten

Net voor de coronapandemie uitbrak, had Nederland een werkzaamheidsgraad van 80 procent. 70 procent van de 55-plussers is er aan de slag. België kan met zijn werkzaamheidsgraad van 70 procent enkel dromen van de Nederlandse cijfers. Zelfs Vlaanderen, de best presterende regio, moet de noorderburen voor zich dulden. Zowel de werkzaamheidsgraad (75,5%) als het aantal 55-plussers met een baan (54,9%) ligt hier duidelijk lager.

In het eerste kwartaal van 2020 gingen door de eerste coronalockdown wel 300.000 banen verloren in Nederland ¬ vooral jongeren en freelancers in de horeca-, de cultuur- en de reissector ¬ maar de Nederlandse arbeidsmarkt blijft beter presteren dan de Belgische.

32 procent van de Nederlandse werkende bevolking zijn flexwerkers.

De verklaring is de grotere flexibiliteit, die maakt dat de arbeidsmarkt vlot draait. Bijna 30 procent van de Nederlanders werkt ‘s avonds. Het Europese gemiddelde is 13,7 procent, in Vlaanderen is dat net geen 10 procent. Zo’n 20 procent van de Nederlanders werkt op zondag. Ten slotte heeft bijna de helft van de werkende Nederlanders een deeltijdse baan. In Vlaanderen is dat amper 30 procent. “Met dank aan de wetgeving kunnen Nederlandse bedrijven werknemers veel flexibeler inzetten”, weet de arbeidsmarktexpert Ton Wilthagen. “Het avondwerk en het weekendwerk zijn het gevolg van de langere openingstijden van de winkels. Daarnaast zijn er veel banen voor laaggeschoolden in de dienstensector en de distributiecentra voor e-commerce. Nog een andere factor is de deeltijdcultuur, met meer onregelmatige uren.”

Marcel Klok, ING
Marcel Klok, ING

Nederlands telt ook opvallend veel flexwerkers, die goedkoper zijn voor de werkgevers. De 1,7 miljoen werknemers met een flexibele arbeidsrelatie en de 1,2 miljoen zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) vormen samen de 2,9 miljoen flexwerkers in het vierde kwartaal van 2020. Zij maakten 32 procent van alle werkenden uit.

Flexwerk werd lange tijd gezien als een opstap naar een vaste baan, maar nu blijkt dat die werknemers vaak blijven hangen in tijdelijke contracten. Er kwam de voorbije jaren dan ook almaar meer kritiek op het flexmodel, dat zou zijn doorgeslagen. Ton Wilthagen: “We zagen in de afgelopen twintig jaar drie wetswijzigingen, met als doel een goede balans te vinden tussen flexibiliteit en zekerheid. Maar er werd vooral meer flexibiliteit toegestaan. Tegelijk is het vaste contract minder aantrekkelijk gemaakt.”

Vorig jaar bracht een commissie onder leiding van de topambtenaar Hans Borstlap een rapport uit dat ervoor pleitte de scherpe kanten van de Nederlandse arbeidsmarkt af te vijlen. Een hoger minimumloon, hogere belastingen op flexwerk en minder soepele regelingen voor uitzendarbeid moeten de flexibiliteit aanpassen. Daarnaast wordt geijverd voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor alle werkenden en een korte maar hoge werkloosheidsuitkering.

Tijdens de verkiezingscampagne hebben verschillende partijen voorstellen uit het rapport-Borstlap overgenomen. “Al is het voor hen voorlopig een grabbelton”, zegt Rob Witjes, econoom bij de UVW, de instelling die de Nederlandse werkloosheidsverzekering regelt. “Ze halen er de maatregelen uit die hun het beste uitkomen”, aldus Witjes.

Infrastructuur

Van fysiek naar digitaal en duurzaam

De Nederlandse infrastructuur behoort tot de wereldtop. Dat merken niet alleen chauffeurs die over de Nederlandse wegen, bruggen en viaducten rijden. Het valt ook af te lezen van competitiviteitsrangschikkingen. Zo staat Nederland in de lijst van het Wereld Economisch Forum van 2019 voor het criterium infrastructuur op de tweede plaats op 141 landen.

De kwaliteit staat echter onder druk, schreef minister van Infrastructuur Cora van Nieuwenhuizen eind vorig jaar in een brief aan de Tweede Kamer. Een groot deel van de Nederlandse infrastructuur is aangelegd in de jaren zestig en zeventig. Ze is niet berekend op de enorme toename van het verkeer en de klimaatverandering. “Het veilig en beschikbaar houden wordt een opgave”, schrijft de minister. Het zal ook geld kosten. “Voor de periode 2022-2035 is de behoefte gemiddeld 1 miljard euro hoger dan het beschikbare budget.”

Maar geld is allicht niet het grootste probleem. “De vraag rijst hoe en waarmee we in de toekomst ons brood willen verdienen”, meent Henk Volberda, hoogleraar strategie en innovatie aan de Universiteit van Amsterdam. “Op veel plaatsen is de grens van onze infrastructuurcapaciteit bereikt. Nu we allemaal thuiswerken en de files verdwenen zijn, komen we erachter dat we beter kunnen investeren in digitale infrastructuur. De uitrol van 5G en glasvezelkabels moet ons klaarmaken voor de sectoren van de toekomst, zoals big data.”

300 duizend extra woningen moet Nederland bouwen in de komende jaren.

De fysieke infrastructuur botst ook tegen milieugrenzen. “We zitten aan het stikstofplafond”, zegt Volberda. “Intensieve veeteelt is de voornaamste schuldige, maar ook het auto- en het luchtverkeer. We kunnen onze welvaart hoe langer hoe minder realiseren op de traditionele manier. We moeten naar activiteiten die minder beslag leggen op de ruimte en het milieu.”

Aan duurzaamheid wordt volop gewerkt, volgens Bart van Arem, hoogleraar vervoersmodellen aan de Technische Universiteit Delft. “Dankzij het succes van de elektrische fiets komen er meer hogesnelheidsfietspaden. Er zijn ook plannen om het lightrailnetwerk in de Randstad uit te breiden. Maar het gaat niet alleen om meer infrastructuur. We gaan ook naar een andere organisatie, met mobiliteit als een dienst. Een verplaatsing zul je kunnen kopen op je smartphone, bijvoorbeeld een combinatie van deelauto, deelfiets en tramrit.”

Dat moet de verstedelijking in Nederland helpen opvangen. “De komende jaren hebben we 300.000 extra woningen nodig in Nederland”, zegt Van Arem. “De bouw ervan zal stedelijke verdichting en meer verplaatsingen meebrengen, terwijl de ruimte schaars is. Dat betekent dat we de infrastructuur anders moeten inrichten, anders gebruiken en zelfs selectief openstellen, bijvoorbeeld enkel voor elektrische voertuigen.”

Onderwijs

Kwaliteit onder druk

Het Nederlandse onderwijs lijkt in hetzelfde bedje ziek als het Vlaamse: de kwaliteit is goed, maar gaat al jaren achteruit. Uit de jongste editie van PISA (Programme for International Student Assessment), een internationale vaardigheidstoets van vijftienjarigen, blijkt bijvoorbeeld dat bijna een kwart van de Nederlandse leerlingen ‘onvoldoende leesvaardig’ is. “Dat is extreem hoog”, zegt Thijs Bol, hoogleraar sociologie en onderwijsspecialist aan de Universiteit van Amsterdam. “Ook voor wiskunde gaat de vaardigheid al twintig jaar na beneden.”

De achteruitgang gaat, net zoals in Vlaanderen, samen met een tekort aan leerkrachten. “Valt een leraar ziek, dan is er vaak niemand om in te springen”, zegt Bol. “We hebben ook een tekort aan kwaliteit. Er staan mensen voor de klas die er beetje ingerold zijn, zonder degelijke opleiding tot leerkracht.”

Een ander probleem is de kansenongelijkheid. “Aan het einde van het basisonderwijs maakt elke leerling een toets, gevolgd door een advies van de leraar over de verdere schoolcarrière”, legt Bol uit. “Onderzoek toont aan de leraars leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus vaak lager inschatten dan uit de toets blijkt, zodat zij onder hun capaciteit in het middelbaar onderwijs terechtkomen, en dus later onder hun potentieel bijdragen aan de arbeidsmarkt.”

Een magische oplossing is er niet. Het beroep van leraar moet aantrekkelijker worden, bijvoorbeeld door een hoger loon. Er moeten stimulansen komen voor leerkrachten die willen lesgeven in kansarme omgevingen, waar het lerarentekort het grootst is. De begeleiding van jonge leerkrachten moet beter, want velen stappen na enkele jaren ontmoedigd uit het onderwijs. Nederland huivert echter voor veranderingen in het onderwijs. “De vele hervormingen van de afgelopen dertig jaar zijn bijna allemaal mislukt, zodat ministers zich er niet aan willen verbranden”, zegt Bol. “Er is ook veel weerstand op het terrein. Nederlandse scholen hebben veel vrijheid, en daar staan ze op. Bovendien vinden veel leerkrachten dat zij het best weten wat goed is voor het kind. Daar is veel van aan, maar dat neemt niet weg je kunt leren uit succesvolle praktijken van elders.” In het universitair onderwijs ging de enorme expansie van het studentenaantal in de voorbije twintig jaar niet gepaard met een evenredige toename van het personeel, met een zware werkdruk als gevolg. “Volgens mij ging dat niet ten koste van de kwaliteit, maar de grens is bereikt”, meent Bol. Een lichtpunt is het Nederlandse middelbaar beroepsonderwijs. “Daar gaat het gewoon erg goed. De Nederlandse leerlingen die het best scoren op de arbeidsmarkt, komen uit het beroepsonderwijs.”

Ton Wilthagen, arbeidsmarkteconoom
Ton Wilthagen, arbeidsmarkteconoom

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content