Stroomkabels zijn het nieuwe goud

KABELLEGGER Europese bedrijven domineren de sector.

Als de wereldeconomie ooit CO2-neutraal wil worden, zijn er stroomkabels nodig, veel stroomkabels. Ze kunnen de elektriciteit van zeewindparken aan land brengen, maar vooral de netwerken van landen aan elkaar koppelen. Europa is de koploper in die sector van de toekomst.

Elektriciteit wordt almaar meer opgewekt met hernieuwbare bronnen en anders gebruikt, bijvoorbeeld voor auto’s. Vraag en aanbod van energie in evenwicht brengen is nooit gemakkelijk, en al helemaal niet als het over elektriciteit gaat, dat moeilijker is op te slaan dan gas, steenkool, olie en houtsnippers. Hernieuwbare bronnen maken het nog moeilijker: de wind waait onregelmatig en zon is er ook niet altijd. De meeste geproduceerde stroom moet onmiddellijk worden verbruikt, en meestal op de plaats waar ze wordt geproduceerd.

Het idee om het verbruik en de productie in de tijd te scheiden – met reusachtige batterijen of andere opslagfaciliteiten – krijgt veel aandacht van ondernemers, politici en investeerders. Maar het is momenteel onpraktisch op grote schaal. Het idee die twee in de ruimte te scheiden, wint dus terrein. Dat vergt een upgrade van de netwerken die elektriciteit vervoeren van de plaats waar ze wordt gemaakt naar de plaats waar ze wordt gebruikt. Er moeten met name veel offshorewindparken worden verbonden met het land. Ook de nationale netwerken moeten met elkaar worden verbonden.

Daarvoor zijn heel veel kabels nodig, en schepen om die te leggen. Het potentieel is enorm. De bank Credit Suisse verwacht dat onderzeese bekabeling alleen al in 2022 een omzet van ongeveer 5,5 miljard euro zal opleveren, tegenover 4,5 miljard euro dit jaar. Het enthousiasme van beleggers voor stroomkabels heeft de aandelenkoersen van de drie Europese reuzen in de sector, Nexans, NKT en Prysmian, de afgelopen twee jaar met 48 à 125 procent doen stijgen. In februari kondigde Nexans aan dat het zijn niet-elektrische kabelactiviteiten wil afsplitsen om zich te concentreren op transmissielijnen.

Wind en water

De vraag naar elektriciteit fluctueert sterk, maar de netbeheerders weten hoe ze dat moeten opvangen. In Groot-Brittannië weten ze dat er extra stroom moet zijn op het moment dat de populaire tv-soaps eindigen, want dat zetten de mensen massaal hun waterkokers aan voor hun kopje thee. Het koppelen van elektriciteitsnetten met verschillende productie- en verbruikspatronen is iets identieks, waarbij vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd door elektriciteit te transporteren.

Denemarken is een mooi voorbeeld. Het heeft genoeg windturbines om, wanneer het waait, voldoende stroom voor iedereen op te wekken. Maar het heeft een plan B nodig, omdat het niet altijd waait. Het zou zijn oude gas- en steenkoopcentrales kunnen gebruiken als die nodig zijn. Een elegantere oplossing is een verbinding met Noorwegen, dat over een groot hydro-elektrisch potentieel beschikt. Als er wind staat, kunnen beide landen Deense windenergie gebruiken en Noors water in de reservoirs houden. Op kalme dagen worden de Noorse meren wat sneller leeggepompt om Denemarken te helpen.

Nieuwe verbindingen van Denemarken naar België, Nederland, Zweden, Duitsland en Groot-Brittannië bieden nog meer mogelijkheden. Voor een lokale netbeheerder wordt het terugdringen van de koolstofuitstoot dan een kwestie van het juiste contract kopen en verkopen, in plaats van een zonne- of windmolenpark te bouwen op de verkeerde plaats.

Europa boven

Europa is het nieuwe eldorado voor het leggen van kabels. Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen is een belangrijk onderdeel van de Europese ambitie om tegen 2050 geen CO2 meer uit te stoten. De nationale netten worden de facto gedwongen om te integreren tot één netwerk, vaak met overheidsgeld. De grillige kustlijn van het continent is ideaal voor windenergie en het leggen van elektriciteitskabels in zee, uit het zicht van iedereen die er bezwaar tegen zou kunnen maken.

Verschuivingen in de productieplaatsen spelen ook een rol. Zo was Duitsland ooit een grote exporteur van elektriciteit, maar het wordt een importeur, nu het zijn kerncentrales sluit en geleidelijk stopt met het gebruik van kolen. De groene transitie betekent ook dat elektriciteit op de verkeerde plaatsen wordt opgewekt. In Italië staan de elektriciteitscentrales vooral in het noorden, waar zich de industrie bevindt. Maar de groene energie wordt vooral opgewekt in het zuiden, waar het harder waait en de zon feller schijnt. Ook dat vergt meer verbindingen.

De productie en de aanleg van kabels is daardoor een van de weinige sectoren die door Europese bedrijven worden gedomineerd. Nexans is Frans, Prysmian Italiaans en NKT Deens. Zij hebben een marktaandeel van 80 procent buiten China, dat vooral met plaatselijke spelers werkt.

Almaar langer

De techniek staat niet stil. Terwijl de vorige generaties schepen het risico liepen te kapseizen als ze kabels tot ver onder 1.200 meter legden, kunnen de nieuwste schepen kabels tot op 3.000 meter diepte aanleggen. Dat opent mogelijkheden in de Middellandse Zee. Deze week bereidde de Nexans Aurora de aanleg van een eerste kabel voor, die Kreta met het Griekse vasteland verbindt.

De kabels worden ook almaar langer, waardoor er minder verbindingsstukken geplaatst hoeven te worden. Dat effent de weg naar ellenlange verbindingen. Een kabel van Noorwegen naar Groot-Brittannië, met een lengte van 720 kilometer, is deze maand in bedrijf genomen. En er zijn concrete plannen voor een verbinding tussen Griekenland en Israël, of tussen Ierland en Frankrijk. Andere zijn meer speculatief, zoals een verbinding van 3.800 kilometer tussen de zonne-energievelden van Marokko en Groot-Brittannië. Een ander consortium wil Australië, Indonesië en Singapore met elkaar verbinden, een project van 4.200 kilometer.

Christopher Guérin, de baas van Nexans, zegt dat 72.000 kilometer kabel zal worden worden aangelegd tussen nu en 2030, zeven keer de huidige voorraad. Dat komt boven op de vervanging van oudere kabels aan land. En een energiecrisis in Texas maakt dat ook de Amerikanen geïnteresseerd raken.

Voorlopig zijn vooral de offshorewindparken gretige afnemers van kabels. Die worden almaar verder op zee gebouwd, waardoor ook almaar meer kabel nodig is om de stroom aan land te brengen. Het Internationaal Energie Agentschap schat dat tot 2030 jaarlijks 80 gigawatt aan offshorewind moet worden geïnstalleerd om de doelstellingen voor de CO2-uitstoot te halen. Voor elke gigawatt is voor ongeveer 250 euro kabels nodig. De kabels kosten daarmee ongeveer evenveel als de funderingen.

72 duizend kilometer kabel zal worden worden aangelegd tussen nu en 2030, zeven keer de huidige voorraad.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content