Europese banken schuiven problemen voor zich uit

© belga

De crisis in de eurozone is een crisis van het Europese bankwezen. Te weinig kapitaal, te afhankelijk van marktfinanciering en te veel lijken in de kast van de kredietverlening.

Tegelijk werden de grote Europese banken de voorbije jaren alleen maar groter en dus maatschappelijk nog bedreigender.

Zelfs zonder faling van een van de noodlijdende eurolidstaten zit het Europese bankwezen in troebel water. Het Internationaal Muntfonds (IMF) laat daar weinig twijfel over bestaan in zowel zijn World Economic Outlook als in zijn Global Financial Stability Report (GFSR).

Als het woord systeemrisico valt, duikt ook meteen het too big to fail-syndroom op. Ben Bernanke, voorzitter van de Amerikaanse centrale bank (de Fed), liet er in september geen twijfel over bestaat dat wat hem betreft “de belangrijkste les van de financiële crisis is dat het probleem van too big to fail structureel opgelost moet worden”.

En toch moeten we vaststellen dat sinds de financiële crisis de grote banken alleen maar groter geworden zijn. Dat blijkt uit onderzoek van Nicolas Veron, verbonden aan de denktank Bruegel, en Morris Goldstein van het Petersen Institute for International Economics. Een goede maatstaf om het relatieve belang van grootbanken te meten, bestaat erin het balanstotaal van bijvoorbeeld de drie grootste banken van een land af te zetten tegen het bruto binnenlands product (bbp) van het land.

Voor Veron ziet in die almaar grotere bankinstellingen voor drie problemen. “Eerst en vooral is er natuurlijk het too big to fail-syndroom: hoe groter de bank die in problemen komt, hoe meer de overheden zich gedwongen voelen om haar overeind te houden, hoe duur die interventie ook is. Ten tweede, zoals ook de Bank voor Internationale Betalingen al aangaf, leidt de omvang de grootste banken tot vervalsing van de concurrentie. Dankzij de impliciete staatsgarantie waarvan zij genieten, kunnen ze goedkoper werkingsmiddelen aantrekken. En de gepriviligeerde behandeling ondermijnt ten slotte het vertrouwen van de publieke opinie in de vrijemarkteconomie.”

Maar terwijl de Europese banken almaar groter worden, blijven ze kampen met aanzienlijke structurele problemen, zowel op de actief- als de passiefzijde van hun balansen. De passiefzijde biedt een overzicht van hoe de financiering van de activiteiten gebeurt. De activazijde omvat de activiteiten van de banken, in de eerste plaats kredietverlening (ook vaak wederbeleggingen genoemd).

De hernieuwing van die kortlopende financieringen vormt een stevige uitdaging voor de eurobanken, niet het minst omdat hun kapitaalbuffer minder stevig is dan die van de andere banken. De banken van de eurozone zullen hoe dan ook relatief meer moeten betalen om middelen vanuit de markten te kunnen blijven aantrekken. De scherpe concurrentie leidde al tot een verhoging van vergoedingen voor de depositohouders. Dat leidde er op zijn beurt toe dat de intrestmarge van de eurobanken, het verschil tussen de rente te betalen op de aangetrokken middelen en de rente gerealiseerd op de kredietverlening, stevig onder druk kwam.

Ook aan de activazijde zijn de problemen acuut. Ten eerste zijn er de portefeuilles aan vastgoedkredieten die de banken aanhouden. Het verlengen van kredieten voor projecten waarop stevige verliezen geïncasseerd moeten worden, lost de problemen niet op.

Het tweede prangende probleem is de portefeuille aan papier op probleemlanden. Deze probleemkredieten worden niet minder problematisch door ze in het banking book te houden, wat betekent dat de banken verwachten dat ze dat papier aanhouden tot de vervaldag. Door die truc kunnen de banken deze wederbeleggingen tegen hun boekwaarde blijven inschrijven.

Het ergste wat ons nu kan overkomen, is dat de Europese instanties de stresstests aangrijpen om een nieuw rondje ‘kop in het zand’ te organiseren. Dan zou de crisis in euroland wel eens een échte crisis kunnen worden.

JVO

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content