Beleggen in kunst: moet u zich baseren op de naam, de prijs of de kwaliteit?
De prijzen voor oude stripalbums gaan de hoogte in, die van de Latemse School zijn in vrije val. Voor kleine werken worden gigantische bedragen betaald, terwijl bijzondere objecten voor belachelijke prijzen van de hand gaan. De kunstmarkt schiet alle kanten uit.
Op 17 november 2017 werd 450 miljoen dollar betaald voor een aan Leonardo da Vinci toegeschreven werk. Salvator Mundi werd meteen met grote voorsprong het duurste schilderij ter wereld. “Het is een slecht voorbeeld”, zegt Jean-François van Houtte, gedelegeerd bestuurder van Arthes, een onafhankelijk adviesbureau voor de kunstmarkt. “De koper heeft vooral veel betaald voor de zeven jaar durende restauratie. Ik zou nooit aanraden een schilderij in zo’n slechte staat te kopen, zelfs al is het van een beroemde kunstenaar.”
‘100.000 euro of zelfs een veelvoud voor een schets van Hergé, of ettelijke miljoenen voor een albumcover, is niet noodzakelijk extravagant.’
Er is vooral veel betaald voor de zeldzaamheid, omdat het werd aangeboden als de laatste Da Vinci op de markt. Schaarste is vaak een doorslaggevende factor. Maar wat is schaarste? Werken van Pieter Bruegel de Oude zijn onvindbaar: er zijn er amper een vijftigtal en die hangen allemaal in musea. Werken van Pieter Breughel de Jonge zijn allesbehalve zeldzaam: er bestaan er meer dan 3000, vaak kopieën van de werken van zijn vader. “Ik heb zelf vijftien exemplaren van De vogelval verhandeld”, zegt Van Houtte. “En ik heb weet van 103 versies.” Zo’n oeuvre kan geen fortuin waard zijn. Een kleine Breughel de Jonge is al te vinden voor 100.000 euro. Maar de kunstenaar heeft ook originele werken geschilderd, waarvan slechts enkele exemplaren bestaan. Voor die schilderijen zijn prijzen tot 5 à 6 miljoen euro geen uitzondering.
Voorlopers en achterblijvers
“Als iemand mij vraagt of een bepaald kunstwerk een goede belegging is, antwoord ik altijd dat op geen enkel werk de stempel ‘goede belegging’ staat. Sommige werken blijken dat te zijn, andere niet”, zegt Van Houtte. Al zijn er een paar vuistregels. “Het is belangrijk dat een kunstenaar een intellectuele voorloper is. En hij moet dat op een correcte manier kunnen uitdrukken.” Breughel levert opnieuw het bewijs. Zijn navolgers aan het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw beleefden hun gloriemoment toen mensen in hun huis een schilderij in de stijl van Breughel wilden, maar niet genoeg geld hadden om een origineel werk te kopen. Hun populariteit klapte in elkaar zodra aan de vraag was voldaan. Hetzelfde geldt voor Jan Portielje, die schilderde in de stijl van de 17de-eeuwse Vlaamse schilders, en voor Jean-Baptiste Madou en Henri Leys. Hun techniek is uitstekend, maar ze zijn intellectueel irrelevant.”
“De Vlaamse schilders uit de 15de en 16de eeuw worden dus zeer gewaardeerd, en terecht. Ook al zijn hun schilderijen vaak geïnspireerd op Italiaanse werken, ze zijn geen navolgers. Ze hebben hun eigen stijl ontwikkeld. De prijs van een werk van Pieter Coecke van Aelst kan tot 1 miljoen euro oplopen voor een uitzonderlijke versie. Voor een Jeroen Bosch spreken we al gauw over meerdere miljoenen.”
“Omgekeerd moet niet te veel worden verwacht van een achterblijver, al is de handtekening nog zo prestigieus. In de 17de eeuw, toen heidense taferelen hun intrede deden in de schilderkunst, was een Christus aan het kruis niet langer relevant”, legt de expert uit. “Zelfs als het schilderij de handtekening van Van Dyck draagt, wordt er nauwelijks 25.000 euro voor betaald. Een goed portret van bijvoorbeeld de koningin van Engeland van dezelfde kunstenaar brengt daarentegen miljoenen op.”
Mode en snobisme
De kunstmarkt is onderhevig aan modeverschijnselen. Zo zijn Egyptische maskers opnieuw populair sinds de beroemde Belgische decorateur en antiquair Axel Vervoordt er decoratieve objecten mee heeft gemaakt. Maar waar mode is, is ook snobisme. Van Houtte vertelt een persoonlijke herinnering over de Waterlelies van Claude Monet. “Zo’n veertig jaar geleden verkochten we er een voor 7,5 miljoen Belgische frank (186.000 euro). Een criticus vond dat goed betaald voor een schilderij gemaakt aan het einde van Monets leven. Maar toen een schilderij in hetzelfde genre onlangs meer dan 50 miljoen euro opbracht, verkeerden sommigen in extase en werd Monet bestempeld als de voorloper van de lyrische abstractie.”
“Dat soort overdrijvingen is typisch als de waarde van een werk de hoogte inschiet”, stelt Van Houtte vast. Dat geldt ook voor moderne kunst. “Toen de werken van Lucio Fontana verkocht werden voor prijzen tussen 5000 en 10.000 euro, hoorde je de critici niet. Nu het over miljoenen gaat, ontdekken ze plotseling de kwaliteiten van die kunstenaar. Ik heb meerdere werken van Fontana verhandeld en ik stel vast dat zijn waarde alleen maar blijft toenemen.”
Frans en Jan Verhas en Alfred Stevens zijn de eerste vertegenwoordigers van het Belgische impressionisme. Hun populariteit neemt niet af, zeker niet voor de beste werken. De Belgische impressionisten hebben nochtans een belangrijk nadeel: ze zijn Belgisch en kwamen tien tot vijftien jaar na het Franse impressionisme. Dat gaat ook op voor Rik Wouters, een fauvist met vijf à tien jaar achterstand op zijn Franse tegenhangers.
Dure strips
Hoe zit het met de astronomische bedragen voor stripalbums? Is dat pure speculatie of een correcte prijs? “Strips zijn voor mij een integraal deel van de kunstmarkt”, zegt Van Houtte. “Ongetwijfeld zijn er soms excessen, vooral voor minder belangrijke werken. Tekenaars zoals Hergé, Franquin en Hugo Pratt zullen daarentegen de geschiedenis ingaan. 100.000 euro of zelfs een veelvoud voor een schets van Hergé, of ettelijke miljoenen voor een albumcover, is niet noodzakelijk extravagant. Al is niet alles van een tekenaar even goed. Een originele stripplaat van het zwakke Kuifje en de Picaro’s brengt minder op dan een plaat van de eerste albums.”
Grote verschillen in de waardering van een kunstenaar zijn een constante in de kunst. Dat is niet onbelangrijk, aangezien veel mensen de neiging hebben een naam te kopen. Van Houtte noemt dat “kopen met de oren en niet met de ogen en het hoofd”. Een goed voorbeeld is volgens hem Paul Delvaux. “De werken uit de periode 1945-1965, met vaak vrouwelijk schoon als onderwerp, zijn gewild en worden erg gewaardeerd. Maar zijn vroegere werken kunnen op weinig belangstelling rekenen en zijn amper geld waard.”
In het verdomhoekje
Voor de Belgische schilderkunst uit de 19de en 20ste eeuw is het vooral kommer en kwel. Er is een gevoelige terugval voor de Latemse School, in het bijzonder voor kleine latere werken zoals een Albert Saverys uit de jaren vijftig of een laat zeegezicht van Constant Permeke. De waarde schommelt tussen 2500 en 5000 euro, terwijl dat vroeger 10.000 à 12.000 was. Een andere terugval zien we bij academische schilders zoals Fernand Toussaint. “Hij heeft prachtige affiches gemaakt, maar hij was eerder de schilder van de bourgeoisie en de aristocratie”, legt Van Houtte uit. “Het is technisch van goede kwaliteit, maar heeft geen artistieke waarde.”
De toegevoegde waarde van een kunsthandelaar is interessante kunstenaars te ontdekken en te promoten. Het gevaar is dat de waarde sterk terugvalt omdat de markt niet meer geïnteresseerd is. Het gebeurt dat een handelaar blufpoker probeert te spelen. “Ik heb ooit in Londen een stilleven voor 150.000 euro verkocht”, herinnert Van Houtte zich. “De koper bood het schilderij vijf maanden later aan op de Biënnale van Parijs voor het drievoud van de prijs. Het is niet gelukt. Zulke praktijken zijn nu veel moeilijker, omdat prijzen en waarderingen makkelijk te vinden zijn op het internet.”
Koopjes
Ook andere factoren bepalen de prijs van een kunstwerk, zoals een gebrek aan bekendheid of, meer prozaïsch, een gebrek aan plaats. Tegen een muur kun je veel schilderijen ophangen, maar bijvoorbeeld veel minder meubelen plaatsen. Het gevolg is dat je voor de prijs van een onbenullig schilderij veel meubelen van heel goede kwaliteit kan kopen. Van Houtte: “Italiaanse meubelen uit de 17de eeuw, die getuigen van een moderniteit avant la lettre, worden verkocht voor bijna belachelijke prijzen, al vanaf 1000 euro. Ze zijn nochtans te verkiezen boven Franse meubelen uit de 18de eeuw, die veel meer kosten maar zwaar zijn en een fragiel inlegwerk hebben. De prijs van meubelen is de afgelopen jaren gekelderd omdat ze niet meer passen bij de levenswijze van jongeren.”
Er zijn nog andere koopjes te doen. Zeldzame prenten van Bruegel de Oude uitgegeven door Cock bijvoorbeeld, die worden verkocht voor prijzen tussen 3000 en 10.000 euro, of affiches van de Belgen Gisbert Combaz, Léo Jo en Henri Privat-Livemont. Een mooie vaas uit de Atheense periode, vanaf de 6de eeuw voor Christus, met zijn befaamde zwarte figuren op een rode achtergrond, raakt makkelijk voor 100.000 euro verkocht. Stukken uit het zuiden van Italië en Griekenland daarentegen die dateren uit de 4de eeuw voor Christus, zijn al te koop voor enkele duizenden euro’s. In dezelfde regio hebben de Dauniërs in de 7de eeuw voor Christus bijzonder mooie voorwerpen ontworpen. Een Daunische vaas kun je al kopen voor 1000 of 1500 euro. “Niemand kent dat soort antiek, en dus staan de prijzen niet in verhouding tot hun kwaliteit en vooral hun zeldzaamheid”, besluit Jean-François van Houtte.
Een enorme terugslag
De kunst- en antiekmarkt wordt gestuurd door economische en financiële factoren, rechtstreeks of onrechtstreeks. “Zo heeft de conjunctuur een impact, zij het met vertraging”, zegt Jean-François van Houtte. Maar soms slaat ook het noodlot toe. Een voorbeeld is de verkoop van een Van Gogh aan de Australische magnaat Alan Bond op 11 november 1987 (op de foto). Het bedrag van 53,9 miljoen dollar betaald aan Sotheby’s New York voor de Irissen was een regelrechte sensatie, goed voor een record in die tijd. Minder dan een maand na de krach van 19 oktober op Wall Street, leek kunst een reddingsboei te worden voor de beleggers. Tot twee jaar later bleek dat de flamboyante miljardair er niet in geslaagd was het geld bij elkaar te krijgen. “In feite leende het veilinghuis de helft van het bedrag, een gangbare praktijk in die tijd. Door die mislukking concludeerden kunstliefhebbers dat de waarderingen kunstmatig de hoogte waren ingejaagd. De markt van moderne schilderijen stuikte ineen. Het duurde tien jaar voor ze er weer bovenop was”, herinnert de expert zich.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier