Voorpublicatie: De strijd om het goud van de Nationale Bank
In het boek De Geldmakers beschrijft Véronique Goossens, nieuwsanker van Kanaal Z, wat zich afspeelt achter de schermen van de Nationale Bank van België. Ze vertelt het verhaal van zes hoofdrolspelers. Hieronder leest u enkele passages met in de hoofdrol Erik Geenen, de bekendste privéaandeelhouder van de Nationale Bank.
Deze keer zouden ze naar hem luisteren. Met een bonzend hart en 24 eieren in twee kartonnen dozen boven op stapels papieren in een grote aktetas liep de kleine aandeelhouder van de Nationale Bank voorbij het veiligheidspersoneel. Het was de eerste dinsdag na Pasen, 2004. In de Warmoesberg, waar het auditorium van de Nationale Bank is gelegen, vond de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering plaats. Erik Geenen was van plan om gouverneur Guy Quaden een gênant paascadeau te bezorgen als Quaden hem opnieuw vierkant zou uitlachen.
Erik Geenen vuurde op de algemene vergadering van de Nationale Bank opnieuw zijn frustraties af over de grote goudroof. ‘Het plunderen van de goudreserves van onze Nationale Bank was wellicht de grootste misdaad tegen het Belgische volk en ons nageslacht ooit. De Belgische staat heeft nooit één cent geïnvesteerd in de Nationale Bank. Ze werd opgericht met 100 procent privékapitaal. Maar intussen heeft deze Bank het grootste deel van de goudvoorraad verkocht en de opbrengst doorgesluisd naar de schatkist. In 1988 had de Nationale Bank nog 1303 ton goud in haar reserves, vandaag blijft daar nog maar 227 ton van over! Een deel van dat geld hoort ook aan ons toe.’
(…)
Een rijk heerschap, met een aanzienlijk aandelenpakket, kwam in de tweede helft van de jaren ’90 het kantoor van Deminor binnen en zei: ‘Dat is nu toch eigenaardig, wat daar allemaal gebeurt bij de Nationale Bank. De staat kan blijkbaar beslag leggen op de meerwaarden van de goudverkopen. Terwijl het goud toch bij het eigen vermogen van de Bank hoort, en dus hebben wij daar als privéaandeelhouders ook recht op.’ Hij was niet de enige die zijn verbazing liet blijken. Bij een vermogensbeheerder werd in die tijd een aandelenanalist opgetrommeld om bij de baas te verduidelijken wat er met de Nationale Bank aan de hand was. Hij had ongeruste grote klanten aan de lijn gehad.
Inderdaad, in 1988 was een wet aangenomen die toestond dat de Nationale Bank de meerwaarden op goudverkopen zou parkeren op een bijzondere onbeschikbare reserverekening. Die meerwaarden zouden bij vereffening van de Bank worden uitgekeerd aan de staat en dus niet aan de privéaandeelhouders. De Bank was echter niet in vereffening, hoe viel dat dan te rijmen met het leegmaken van die rekening?
(…)
Deminor zag zich dus uiteindelijk gedwongen om naar de rechter te gaan. Hiervoor had het advocatenkantoor een originele insteek gevonden. Bomans pleitte voor de Brusselse kamer van koophandel namelijk dat het emissierecht van de Nationale Bank was verstreken. ‘De Nationale Bank drukt nog wel bankbiljetten, maar het uitgifterecht is ze verloren aan de Europese Centrale Bank, sinds de komst van de euro. Als het emissierecht van de Nationale Bank ophoudt te bestaan, dan schrijft de wet voor dat de Nationale Bank haar reservefonds moet verdelen onder alle aandeelhouders.’ In het reservefonds zitten de jaar na jaar opgestapelde winsten van de Nationale Bank, op dat ogenblik meer dan een miljard euro. Maar ook de goudverkopen moesten worden goedgemaakt. De staat hoorde de opbrengsten voor de helft terug te storten aan de aandeelhouders, zo luidde de eis tijdens de procedure. Ook Erik Geenen had zich erbij aangesloten.
De zaak was nog maar net aan de gang of Deminor hoorde verontwaardigd zeggen dat er in het parlement een interpretatieve wet werd klaargestoomd die klaar en duidelijk moest stellen dat de Nationale Bank wel degelijk het emissierecht uitoefende, en wel volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deminor zag er een demarche in van de regering om het emissierecht retroactief te herstellen, en dus het reservefonds niet te hoeven uitkeren. ‘Het gaat hier over een flagrante schending van de scheiding der machten; de wetgever bemoeit zich met een lopende procedure.’ De advocaten draaiden overuren om nog voor de stemming in het parlement een procedure voor het Arbitragehof te starten. Het mocht niet baten. Het Arbitragehof zag geen probleem in de nieuwe wetsbepaling en stelde dat het emissierecht nooit verstreken was. Het uitgifterecht voor bankbiljetten werd volgens het EG-verdrag immers parallel uitgeoefend door de ECB en de nationale centrale banken.
In diezelfde nieuwe wet van 2 augustus 2002 was er nog een andere nieuwe bepaling van de organieke wet van de Nationale Bank die Deminor deed steigeren. In het artikel 9bis van die wet werd gesteld dat de officiële externe reserves – de goudvoorraad en de portefeuille van vreemde munten – van de Belgische staat worden aangehouden en beheerd door de Nationale Bank. Deze gelden vormen een doelvermogen dat gebruikt wordt voor opdrachten van monetair beleid, wisselkoersbeleid en andere opdrachten van algemeen belang die door de staat aan de Bank zijn toevertrouwd. ‘Dat betekent dat deze reserves vanuit de Bank naar de staat zijn getransfereerd’, zei Bomans hierover. Dat was een regelrechte onteigening van de privéaandeelhouders, en die moet volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Belgische grondwet worden vergoed. De onteigening had nog een ander vervelend gevolg, stelde Bomans.’Als de reserves naar de staat worden getransfereerd, dan krijgt de Nationale Bank een negatief eigen vermogen van 8,3 miljard.’
De ministerraad verweerde zich voor het Grondwettelijk Hof met het argument dat als artikel 9bis zegt dat de reserves van de Belgische staat zijn, dit nog niets verandert aan het eigendomsstelsel. Die reserves dienden het algemeen belang. Bovendien, zo voerde de ministerraad aan, zijn die officiële externe reserves niet de vrucht van de inbreng van de aandeelhouders. Wel zijn ze het resultaat van de uitgifte van bankbiljetten en andere monetaire operaties voor rekening van het land en dus voor de Belgische economie. Volgens de ministerraad miskenden de privéaandeelhouders ook het specifieke organieke statuut van de Bank. Dat ze is opgericht als een naamloze vennootschap wil nog niet zeggen dat ze ook daadwerkelijk moet worden gezien als een gewone privaatrechtelijke vennootschap, maar integendeel als een echte publieke instelling. Het Grondwettelijk Hof volgde die redenering.
(…)
Horen die privéaandeelhouders nog thuis in de Nationale Bank? Velen onder hen hopen alleszins dat er voor hen een exitscenario komt. Maar bij de politieke machthebbers is daar geen greintje animo voor te bespeuren.
In het regeerakkoord van de regering-Michel stond wel dat de regeringsleden werk zouden maken van de afschaffing van een compensatiebetaling van 24,4 miljoen die de Nationale Bank jaarlijks aan de staat uitkeert. Het gaat om een vergoeding voor het effectiseren van oorlogsschuld, die totaal is voorbijgestreefd. De nieuwe regering beloofde werk te maken van een rechtzetting, maar het wetgevend initiatief ligt onderaan in een grote stapel papier. Directeur Marcia De Wachter geeft jaarlijks toe dat die betaling niet logisch is, maar dat de Bank die niet op eigen houtje kan staken. Geenen wierp haar toe dat hij haar zou komen kussen als deze zaak eindelijk van de baan was. ‘Prima,’ antwoordde de vuurrood geklede directeur, ‘maar op voorwaarde dat u eerst alle andere directeurs kust.’
In die zin zou je kunnen besluiten dat privéaandeelhouderschap wel zin heeft. Het versterkt het onafhankelijke karakter van de Nationale Bank en voorkomt dat de staat er naar eigen goeddunken geld uit kan blijven halen. Zo is de bijzondere onbeschikbare reserverekening met de verkochte goudmeerwaarden intussen al meer dan tien jaar niet meer aangeraakt.
Niet alle minderheidsaandeelhouders konden de gerechtelijke procedures appreciëren, omdat ze de speculatie op het aandeel hebben gevoed. Wel zijn ze tevreden met het mooie dividend, een opsteker vandaag de dag. De Nationale Bank is trouwens niet de enige centrale bank met privéaandeelhouders, hoewel het eerder een curiositeit is. Zo noteert ook de Zwitserse centrale bank op de beurs, evenals de Griekse. De Federal Reserve in de Verenigde Staten, de Italiaanse centrale bank, de Zuid-Afrikaanse, de Japanse en de Turkse kennen ook een privéaandeelhouderschap. Allemaal hebben ze een gemeenschappelijk kenmerk. Het grootste deel van de enorme winsten vloeit telkens naar de schatkist, als vergoeding voor het uitzonderlijke privilege om een wettelijk betaalmiddel uit te geven, out of thin air. Op haar website citeert de Nationale Bank professor Paul De Grauwe om duidelijk te maken waarom de officiële externe reserves – de goud- en de deviezenreserves dus – geen normale activa zijn. ‘Privéaandeelhouders mogen geen claim kunnen leggen op de goud- en andere reserves van de Nationale Bank. Die reserves zijn gebaseerd op het geldbeleid en zijn een belegging van de hele gemeenschap.’
Het klopt dat de Nationale Bank de juridische eigenaar is van deze reserves, stelt de Bank verder op haar website, maar ze kan er niet vrij over beschikken omdat de tegoeden zijn bestemd voor het algemeen belang. Hypothetisch gesproken zou dat algemeen belang weleens kunnen zijn om de Nationale Bank van de ondergang te redden, als alle andere middelen zijn uitgeput. De balans van de Bank ziet er op dit moment extreem opgeblazen uit door het ECB-beleid. Als de centralebankrente de hoogte ingaat, of als landen zoals Italië hun schulden niet meer kunnen terugbetalen, kan de Bank grote verliezen lijden. Het risico is berekend en er worden ook reserves voor aangelegd, maar op een compleet armageddon is de Bank niet voorbereid. Het moet duidelijk zijn dat de overheid de Bank onmogelijk failliet kan laten gaan. Als de reserves van alle aandeelhouders zijn weggeslagen, zullen ook de herwaarderingsrekeningen van het goud worden aangesproken, en desnoods kan de Bank een tijdlang met een negatief eigen vermogen functioneren. Zolang ze nieuwe bankbiljetten in de economie blijft pompen, zijn de inkomsten verzekerd.
Hebben de aandeelhouders iets gewonnen in de afgelopen jaren? Zonder enige twijfel. Er is meer transparantie gekomen en de jaarverslagen hebben aan duidelijkheid gewonnen. De Nationale Bank was rond de millennumwisseling duidelijk niet voorbereid op diepgaande vragen van aandeelhouders en gedroeg zich, zoals het wel vaker gebeurt met oude en machtige instellingen, zelfvoldaan. Het dividend is onmiskenbaar verbeterd dankzij die nieuwe winstverdeling sinds 2009. Ten opzichte van 2008 met 80 procent. Beleggers konden dat nieuwe dividend duidelijk waarderen, want de koers klom naar meer dan 4000 euro. Maar door de toenemende risico’s van het ECB-beleid brokkelde de koers weer helemaal af, tot ongeveer 2800 euro tegenwoordig. Het dividend zakte intussen ook, omdat de Nationale Bank meer van haar winst opzijzet voor bange dagen.
(…)
De hel van het aandeelhoudersprotest brak los toen de goudvoorraden in de aanloop naar het in werking treden van de EU van de hand werden gedaan. Zonder de verkoop van het goud van de Nationale Bank was België nooit in de Europese muntunie gekomen. Het op 10 december 1991 afgesloten Verdrag van Maastricht eiste van de kandidaat-landen dat het begrotingstekort niet meer mocht oplopen dan 3 procent en een overheidsschuld niet hoger dan 60 procent, of daar naartoe bewegend. De gouverneur van de Nationale Bank, Fons Verplaetse, snelde de regering-Dehaene te hulp door te stellen dat een schuldgraad van 60 procent complete nonsens was. 85 procent was optimaal voor België, zo stelde Verplaetse in de krant De Financieel-Economische Tijd.
Nu was het naar beneden krijgen van de schuld sowieso een zware dobber. In 1993 bedroeg die het ongekende niveau van 137 procent van het bbp. Het tekort op de begroting was meer dan 7 procent. Er waren redenen genoeg om goud te verkopen. Goud bracht niets op. Als de Nationale Bank het in pand gaf, kreeg ze minder dan 1 procent vergoeding. Terwijl de Belgische schuld in deviezen – en zo’n 25 procent van de schuld was in buitenlandse deviezen – 5 à 6 procent kostte. Zelfs koning Boudewijn vroeg tijdens gesprekken met onder meer Verplaetse waarom België geen goud verkocht. Zo veel goud en zo veel schuld, zo fluisterde de koning, zijn pijnlijke rug strekkend. Die vragen werden hem ingegeven door zijn kabinetschef Jacques Van Ypersele, een goede bekende van Fons Verplaetse. De gouverneur en de kabinetschef van het Paleis, die eerder samen de dienst hadden uitgemaakt op het kabinet van premier Wilfried Martens, hadden die mogelijkheid al vooraf besproken. Van Ypersele vond in Verplaetse de eerste gouverneur die openstond voor een verkoop van het goud. De monetaire unie in Europa was in aantocht, en dan had je zo’n goudreserve niet nodig. De eenheidsmunt zou er namelijk voor zorgen dat de Nationale Bank niet meer hoefde te interveniëren op de wisselmarkten om de frank in juiste banen te leiden. De ECB zou dat voortaan doen, waarvoor de Nationale Bank een deel van haar reserves moe
De Geldmakers verschijnt bij uitgeverij Polis en kost 22,50 euro. ISBN 978-94-6310-163-9
Het boek kwam tot stand mede dankzij de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek. www.fondspascaldecroos.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier