Vrije Tribune
Banken spelen vaak cruciale rol in veel mensenrechtenschendingen
Als het aankomt op mensenrechtenschendingen zijn banken vaak onzichtbare spelers, al kunnen private banken krachtige motoren zijn om duurzame en ethische praktijken te handhaven.
Op 10 juli is het doek – niet verwonderlijk – voor de tweede keer gevallen voor BNP Paribas. In het statige grijze gebouw van de districtsrechtbank in New York pleitte de megabank schuldig voor de schending van wetgeving die handel met ‘vijanden’ van de Verenigde Staten aan banden legt. Eerder nog pleitte de bank eveneens schuldig voor samenzwering en valsheid in geschrifte. Vooral de relaties tussen de bank en Soedanese cliënten doen menig wenkbrauw fronsen. Tussen 1997 en 2012 omzeilde BNP Paribas immers twee Amerikaanse embargo’s met ‘schurkenstaat’ Soedan, waar Omar al-Bashir de plak zwaait. Het Internationaal Gerechtshof vaardigde in 2010 nog een aanhoudingsbevel uit tegen al-Bashir, omdat hij ervan verdacht wordt verantwoordelijk te zijn voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid tijdens de Darfoer crisis.
BNP Paribas is heus niet de enige bank die in opspraak is gekomen wegens betrekkingen met Soedan. Volgens een document, dat vorig jaar onthuld werd door WikiLeaks, had de Soedanese president beweerdelijk 9 miljard dollar verduisterd en gestockeerd op een rekening bij de Lloyds Bank of England. De bank en de Britse minister van financiën ontkenden – eveneens niet verwonderlijk – ten stelligste.
Wegwandelen uit Soedan
In een interview met De Standaard (D.S. 9 juli 2014) slaakte Emiel Van Broekhoven, een van de twee Belgische bestuurders bij BNP Paribas, een zucht van verontwaardiging op het vermeende onbegrip rond de Soedanese operaties. ‘BNP Paribas kon toch niet zomaar uit Soedan wegwandelen?’, want – zo verklaarde hij – ‘[g]eweld en wreedheden in die regio zijn al decennia de regel. Ook in Soedan.’ Er was niet veel meer nodig om het stof dat reeds was opgewaaid, te laten aandikken tot een storm van protesten. Zijn woorden wijzen er bovendien op dat Van Broekhoven al langer last heeft van stof in de ogen. Jazeker, BNP Paribas had wel kunnen wegwandelen of tenminste een transparant beleid voeren over de vermeende risico’s. Toen het Nederlandse Rabobank ontdekte dat een van zijn klanten olie verhandelde in Soedan, trok het wel aan de alarmbel. Een analyse van het zogenaamde ‘landenrisico’ voor Soedan wees uit dat olieopbrengsten hoogstwaarschijnlijk gebruikt werden om mensenrechtenschendingen te financieren en mogelijks zelfs genocide. Het land ging in die tijd immers gebukt onder een gruwelijke burgeroorlog en onderging volgens de VN “een van de ergste humanitaire crisissen in de wereld”. Rabobank wandelde weg en hield de financiële transacties aan de klant in kwestie tegen.
Als het aankomt op mensenrechtenschendingen zijn banken vaak onzichtbare spelers. Zonder hun cruciale rol in het verschaffen van gelden aan ondernemingen of krijgsheren zouden vele mensenrechtenschendingen niet plaatsvinden. Zo financieren banken niet zelden ondernemingen die nogal losjes omspringen met mensenrechten. Ondanks haar proactieve rol in het uitbannen van discriminatie en milieuverontreiniging, maakte zelfs de Wereldbank zich hier schuldig aan. Begin dit jaar bracht een intern onderzoek nog aan het licht dat de private sector arm van de Wereldbank – the International Finance Corporation – 30 miljoen dollar had geïnvesteerd in een palmolie- en voedselbedrijf dat betrokken was bij de ontvoeringen en moorden van lokale boeren in Honduras.
Bankieren op mensenrechten
Maar het moet gezegd worden: het omgekeerde is ook waar. Omwille van hun hefboomkracht kunnen private banken krachtige motoren zijn om duurzame en ethische praktijken te handhaven. Of liever, zij zullen dat moeten zijn. In het verleden waren de pijlen van verschillende belangengroepen voor mensenrechten immers vooral op de winningsindustrie en de detailhandel gericht. De focus is echter langzaam maar zeker aan het verschuiven naar de financiële sector. Zowel hun eigen operaties als deze van de klanten die zij financieren, komen hierbij meer en meer onder vuur te liggen.
Om te voorkomen dat ethisch bankieren een lege doos blijft, heeft het ad hoc paniekvoetbal in de financiële sector en de politiek daarom dringend nood aan ethisch change management. Het terrein van de mensenrechten waarop vele multinationale ondernemingen en financiële instellingen zich bevinden is echter een grijze zone tussen reglementering en wetgeving enerzijds en nieuwe normen en waarden, gedicteerd door verschillende belangengroepen, anderzijds. De praktische implementatie van wat tot nu toe niets meer dan ‘papierbeleid’ is gebleken, behoeft daarom meer dan waakzame compliance officers, die toezien op de naleving van de regels binnen de bank, of netjes ogende brochures die ons in geuren en kleuren vertellen hoe sociaal verantwoordelijk de bank wel niet is. Het probleem is dat deze morele kwesties voor niets meer dan nutteloos gelal worden gehouden door bankiers zelf. ‘The business of business is business’, klinkt het dan. Een grove misrekening, zo blijkt, indien we de kost van boetes en reputatieschade incalculeren in de boekhouding. Dergelijke wantoestanden tegenhouden vergt niet alleen praktische maatregelen, zoals bijvoorbeeld het implementeren van specifieke impactanalyses voor mensenrechtenschendingen, het opstellen van gedragscodes, of het houden van seminaries tijdens de lunch. Meer nog dan deze initiatieven, moet de bankenwereld en haar topmanagement eerst en vooral een vernieuwde ethische houding ontwikkelen waarin vooral zij zelf de noodzaak van inziet.
Ingmar Samyn is assistent aan het Instituut voor Contractenrecht – Onderzoekseenheid Privaatrecht van de KU Leuven
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier