Wallonië heeft ook redenen om optimistisch te zijn
Ondernemingsgeest, universitair onderzoek, kringloopeconomie… Een nieuw economisch landschap tekent zich af in Wallonië.
De cijfers bij de sluiting van Caterpillar spreken voor zich: door 2000 banen te schrappen in de fabriek van Gosselies, gaan er nog eens 4000 verloren bij leveranciers en onderaannemers. Alleen de industrie creëert zo’n meezuigeffect. Maar die industrie blijft uitrafelen in Wallonië. Is dat een onomkeerbare beweging? Toch niet, en wel om vijf redenen.
1. Geslaagde reconversies
Caterpillar bouwt zijn productie af en concentreert ze om de daling van de vraag te compenseren. Andere groepen, waarvan men zou kunnen denken dat ze slechter geplaatst zijn, hebben ervoor gekozen hun productieapparaat volledig om te bouwen. “De evolutie bij ArcelorMittal en NLMK is bemoedigend”, verduidelijkt Renaud Witmeur, de voorzitter van Sogepa (de dienst van het Waals Gewest die zich bezighoudt met ondernemingen ‘in overgang’). “Die ondernemingen hebben innovaties en wereldprimeurs ontwikkeld en dat levert hen nu positieve cijfers en een goed sociaal klimaat op.” Uiteraard gaat dat gepaard met een afbouw van de productie en het personeelsbestand, maar de grote en onmisbare industriële infrastructuur verdwijnt niet helemaal.
2. Beter verankerde groepen
Grote productie-eenheden trekken weliswaar toeleveranciers aan, maar het gevaar bestaat dat alles instort als de onderneming sluit, zoals we nu zien met Caterpillar. “Een dynamisch ecosysteem met kmo’s, starters en universiteiten, draagt bij tot de verankering van de grote groepen”, analyseert Sylvie Ponchaut, directeur-generaal van Biowin, de competitiviteitspool van de biowetenschappen. “Verschillende studies, onder meer van het Iweps en de Nationale Bank, wijzen evenwel op talrijke gaten in dat Waalse economische weefsel. De waardeketens blijven er zeer kort, zeker in vergelijking met Vlaanderen.”
Dat weefsel bleek ook onvoldoende sterk om Caterpillar in Gosselies te verankeren. “Caterpillar was nooit erg geïnteresseerd in de Waalse competitiviteitspolen”, benadrukt Ponchaut. “We trachten nochtans de grote ondernemingen ertoe te brengen samen met de kleine bedrijven onderzoek en opleiding te organiseren. Ze hebben, vind ik, de opdracht om competentie en goede praktijken aan elkaar door te geven.”
“Het gevoel van hoogdringendheid en de wil om meer samen te werken zijn meer dan ooit aanwezig”, voegt Witmeur eraan toe. Mokerslagen zoals van Caterpillar versterken die geestesgesteldheid alleen maar.
3. Betere samenhang
“We moeten het niet langer hebben over herindustrialisering, maar over een andere industrialisering. Die omschakeling houdt een geografische en sectorale herpositionering in”, vindt de directeur-generaal van het Institut Jules Destrée, Philippe Destatte.
Enerzijds zijn de intercommunales voor economische ontwikkeling meer en meer “agentschappen ten dienste van lokale partners” geworden. Dat uit zich in aandacht voor kringloopeconomie op de industriezones, partnerships voor opleiding, enzovoort. “Door die aanpak worden de spelers met elkaar verbonden”, zegt Destatte. “We staan aan het begin van het proces. Binnen vier of vijf jaar zullen we echt het verschil zien.”
Anderzijds hebben de competitiviteitspolen het mogelijk gemaakt bedrijven per sector samen te brengen. “We zullen niet meer meemaken dat ondernemingen van 4000 of 5000 mensen zich bij ons komen vestigen”, gaat Destatte verder. “Het nieuwe model is dat van de ketens. Zo’n 88 procent van de ondernemingen in de competitiviteitspolen zijn kmo’s. Als sommige verdwijnen, wordt hun activiteit voortgezet binnen het netwerk.” Ponchaut voegt eraan toe dat in die ketens gewaakt wordt over “een grote technologische diversiteit”. “Alle eieren liggen niet in één mandje”, verzekert ze. “Op die manier wordt de impact beperkt als een onderneming in moeilijkheden belandt. In tegenstelling tot wat sommigen voorspelden, is het mechanisme niet vastgelopen. We hebben nooit zoveel onderzoeksprojecten een label gegeven als in de voorbije twee jaar.”
4. Nieuwe ondernemingsgeest
Het Agence pour l’Entreprise et l’Innovation heeft al heel wat acties in gang gezet om de ondernemingsgeest aan te wakkeren. Dat begint nu vruchten af te werpen, ook al vallen de statistieken vooralsnog moeilijk te interpreteren. De hype rond de start-ups en de opkomst van de studenten-ondernemers wijzigen het beeld van de bedrijfsleider, de universiteiten zetten de jonge onderzoekers ertoe aan hun innovaties economisch te valoriseren. “De toestand van de openbare financiën gaat die beweging nog versterken”, zegt Destatte. “De overheidssector zal kleiner worden en dat opent perspectieven voor de creatie van ondernemingen.”
Hij verwijst naar Bruno Venanzi, die zegt dat hij een deel van de middelen uit de verkoop van Lampiris aan Total wil gebruiken om een investeringsmaatschappij op te richten om jonge ondernemingen uit de streek van Luik te ondersteunen. “Daardoor komen er privémiddelen naast of als aanvulling bij de klassieke openbare structuren. Dat zijn interessante tekens van de evolutie van de regionale economie”, luidt het commentaar van de directeur van het Institut Jules Destrée. De komende jaren zullen uitwijzen of de startersleningen (fiscaal voordeel voor particulieren die geld lenen aan een jonge onderneming) en de taxshelter voor start-ups de Walen ertoe aanzetten een deel van hun spaargeld te gebruiken om de groei van jonge bedrijven te financieren.
5. De integratiebeweging in het hoger onderwijs
Destatte is ervan overtuigd dat de omvorming van het universitaire landschap, die ingezet werd door Jean-Claude Marcourt, een diepe impact zal hebben op het economische weefsel. Dankzij meer integratie krijgen de onderwijsinstellingen een voldoende kritische massa om ambitieuze onderzoeken te voeren. En we hebben gezien dat die onderzoeken spontaner leiden tot ondernemingsprojecten dan vroeger. “Het model leidt naar een systeem met een of twee grote universiteiten”, analyseert Destatte. “Dat zal hun autonomie ten opzichte van de politiek versterken. Ik hoop dat daardoor bijvoorbeeld meer ondernemingsleiders opgenomen worden in de raad van bestuur van de universiteiten.”
Het gaat hier om een evolutie op zeer lange termijn. Maar de lange termijn is wel degelijk ook die van het Marshallplan. Een pool als Biowin heeft weliswaar bijgedragen tot de creatie van 6800 jobs in tien jaar tijd, maar Destatte vindt dat de impact van de netwerkactiviteiten, de octrooien, of de geconsolideerde ketens pas tegen 2025-2030 kan gemeten worden. “In de komende vijftien jaar kunnen we de resultaten van de competitiviteitspolen koppelen aan de opkomst van een nieuwe generatie managers-ondernemers”, besluit hij. “We zien een generatie van jonge gediplomeerden tevoorschijn komen, die openstaan voor de ondernemingsgeest en bereid zijn hun eigen zaak te beginnen.”
Christophe De Caevel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier