Spraakverwarring in ondernemersland: het verschil tussen starter, start-up en scale-up
Wat is nu precies het verschil tussen een starter en een start-up? En wat voor een beestje is een scale-up dan weer? Het is voer voor epische discussies.
Hoe kan een bedrijf een start-up zijn als het al vijf jaar bestaat? Vaak gaat de vraag gepaard met een licht geringschattend lachje, alsof niet iedereen weet dat je na vijf jaar geen beginnend bedrijfje meer kunt zijn. Als je daar nog aan toevoegt dat zo’n start-up na vijf jaar nog geen winst maakt en dat dat best normaal is, wordt de misprijzende blik nog net iets priemender. Meestal is dat het einde van de discussie over de start-up.
De verwarring kan nog groter omdat ook de termen ‘starter’ en ‘start-up’ vaak door elkaar worden gebruikt. “Een starter is een persoon of een bedrijf dat een bestaand product op een bestaande markt brengt”, zegt Omar Mohout, start-upspecialist bij het technologiecentrum Sirris. “Denk aan een bakker. In dat scenario kan je een businessplan maken, naar de bank gaan en met een grote mate van zekerheid je zaak uitbouwen.”
Er zijn minstens drie verschillen tussen een starter en een start-up. Ten eerste verwijst een start-up naar bedrijven die nieuwe software of technologie ontwikkelen en op de markt brengen. Zulke internetbedrijfjes worden weleens ‘ICT-starters’ genoemd, omdat ze behoren tot de sector van de informatie- en communicatietechnologie. Ten tweede opereren start-ups in een wereld die onzekerder is dan die van een starter. “Stel dat je één dimensie zou veranderen: een bestaand product op een nieuwe markt brengen”, legt Omar Mohout uit. “Bijvoorbeeld een bakkerij openen in China, waar geen brood- maar een rijstcultuur heerst. In dat geval neemt de onzekerheid toe en is het bedrijf moeilijk in te schatten of te plannen. Stel nu dat je beide dimensies zou aanpassen: een innoverend product op een nieuwe markt brengen. Dan spreken we van extreme onzekerheid en is de kans zeer groot dat het bedrijf faalt. In dat scenario spreken we van een start-up.”
Anders dan een starter die arbeid en grondstoffen inzet als primaire productie-middelen, maakt een start-up gebruik van technologie om te groeien”Omar Mohout, Sirris
Productiemiddelen
Ten derde speelt nog een factor mee, de snelheid waarmee zo’n jong bedrijf kan groeien. In het jargon wordt gesproken van de schaalbaarheid van het zakenmodel. Internetbedrijven functioneren immers anders dan klassieke maakbedrijven. Dat komt door de technologie. Neem Tesla, de Amerikaanse producent van elektrische wagens van CEO Elon Musk. Nu Tesla met een minder duur model een groter publiek aanspreekt, kreunt het onder de productiedeadlines. De vraag stijgt en plotseling moet Tesla heel veel meer auto’s produceren. Maar daarvoor moet het natuurlijk eerst fabrieken bouwen, leveranciers vinden die meer onderdelen kunnen leveren en extra personeel in dienst nemen om alles te monteren. Zo’n bedrijf snel doen groeien is daarom helemaal niet zo makkelijk.
Bij start-ups zit dat helemaal anders, legt Omar Mohout uit. “Anders dan een starter die arbeid en grondstoffen inzet als primaire productiemiddelen, maakt een start-up gebruik van technologie om te groeien.” Hij hoeft geen nieuwe fabriek te bouwen als hij morgen een pak meer klanten wil bedienen. Dat heeft dan ook gevolgen voor de banencreatie. Ook al heeft een start-up miljoenen klanten, hij zal nooit evenveel banen creëren als een bedrijf uit de ‘oude economie’ dat ook miljoenen klanten heeft. Een nieuwe gigant als het sociaalnetwerkbedrijf Facebook heeft wereldwijd iets meer dan 20.000 werknemers, maar de kans is klein dat dat aantal ooit aandikt tot de haast 350.000 mensen van een oude gigant als de autoconstructeur Toyota.
Bij een start-up kun je met een team van een paar mensen dus meteen wereldwijd actief zijn. Born global heet dat in het start-upjargon. “Vanaf dag één kunnen ze de wereld veroveren”, legt Omar Mohout van Sirris uit. “Ze kunnen met evenveel gemak een gebruiker in China bedienen als eentje om de hoek. De prijs die ze betalen is dat ook hun concurrentie vanaf dag één globaal is.” Mohout definieert een start-up daarom als volgt: “Een start-up creëert en commercialiseert een innovatief product dat globaal kan groeien zonder de inzet van veel menselijk kapitaal.”
Doorstart
Maar hoelang blijft een bedrijf een start-up? Drie jaar, vijf jaar, nog langer? De netwerkorganisatie Startups.be is flexibel wat de leeftijd van start-ups betreft, legt de contentdirecteur Frederik Tibau uit. “Dat is eigenlijk minder belangrijk. In sommige gevallen durven we zelfs tot tien jaar en meer te gaan, want er zijn nu eenmaal bedrijfjes die lang aangemodderd hebben tot ze plots een juiste pivot maakten en toch nog een mooi verhaal schreven. Toegegeven, dat zijn uitzonderingen.” Zo’n pivot kun je vertalen als ‘doorstart’ of ‘omschakeling’. Na een paar jaar wroeten om een rendabel zakenmodel te bouwen rond hun softwareproduct, komen de oprichters tot de vaststelling dat het hen niet zal lukken. Maar tegelijk zien ze dat ze wel kunnen slagen als ze het net iets anders aanpakken. Ze veranderen dan hun product, spreken een nieuwe doelgroep aan of veranderen hun zakenmodel. Hoewel ze dan misschien al vijf jaar bezig zijn, beginnen ze dan eigenlijk opnieuw met hun start-up.
Om de spraakverwarring nog wat groter te maken, is er sinds kort een nieuw Engels woord gemeengoed aan het worden: scale-up. De term wint sinds 2015 heel snel aan populariteit en wordt gebruikt om een onderscheid te maken tussen start-ups die nog op zoek zijn naar een goede aanpak en een rendabel zakenmodel aan de ene kant en start-ups die die horden al hebben genomen en klaar zijn om snel te groeien. “Zo heeft een scale-up voor ons toch al een miljoen euro opgehaald”, zegt Frederik Tibau van Startups.be. “Het bedrijf is al actief in het buitenland, kan een groei in omzet van minstens 20 procent per jaar voorleggen, ziet zijn aantal werknemers fors aangroeien, enzovoort. In vele gevallen verandert ook het statuut van een bvba naar een nv of iets gelijkaardigs.”
Veroniek Collewaert, professor ondernemerschap aan Vlerick Business School, verwijst naar de definitie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), die scale-ups omschrijft als organisaties met minstens tien medewerkers, die drie jaar lang met 20 procent per jaar groeien in omzet of aantal werknemers. Toch voldoet die omschrijving niet helemaal, voegt Collewaert eraan toe. Wat volgens haar in die definitie ontbreekt, is dat het om jonge bedrijven gaat. Het aantal jaren op de teller speelt dan toch een rol. Anders verwijst scale-up gewoon naar een bedrijf met een sterke omzetgroei, om het even of het nu vijf of vijftig jaar oud is, zegt Collewaert. “Voor mij is een scale-up dus een bedrijf tussen een en zeven jaar oud, met andere woorden nog jong, dat groeipotentieel en -ambitie heeft, maar tegelijk ‘iets’ heeft dat aantoont dat het die ambitie zal kunnen waarmaken. Dat kan effectieve groei zijn, maar bijvoorbeeld ook extern kapitaal dat het heeft opgehaald. Een start-up zit nog niet in die fase en haalt geen of slechts weinig omzet.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier