Management- vennootschap blijft interessant
De regering-Di Rupo heeft de belastingdruk op managementvennootschappen verhoogd. Toch blijft die juridische vorm fiscaal voordelig voor bedrijfsleiders en kaderleden.
Als u uw beroep uitoefent als zelfstandige, betaalt u op uw beroepsinkomen sociale bijdragen, een belastingvoet van maximaal 50 procent en een aanvullende gemeentebelasting. Verdient u bijvoorbeeld 50.000 euro bruto, dan houdt u daar netto 24.500 euro of 49 procent van over. Veel bedrijfsleiders en kaderleden proberen dat te vermijden door een managementvennootschap op te richten.
Hun beroepsinkomsten worden dan belast tegen het gewone tarief van 33,99 procent in de vennootschapsbelasting. Onder bepaalde voorwaarden kunnen vennootschappen bovendien aanspraak maken op het lagere, opklimmende tarief van 24,98 tot 35,5 procent.
Een zelfstandige met een vennootschap bepaalt zelf hoe hij zijn inkomen uit de vennootschap uitkeert. Kiest hij voor een gewoon loon, dan draagt hij dezelfde belasting af als een loontrekkende. Hij kan ook opteren voor de uitbetaling van een dividend, of zich een vergoeding laten uitkeren door de vennootschap allerlei kosten te doen betalen.
Het hoeft niet te verwonderen dat de fiscus niet graag ziet dat belastingplichtigen een beroep doen op een managementvennootschap om hun beroepsactiviteit uit te oefenen. De regering-Di Rupo heeft enkele maatregelen genomen die de belastingdruk op managementvennootschappen hebben opgevoerd. Een ervan is de verhoging van de roerende voorheffing op dividenden van 15 naar 25 procent. Ook het privégebruik van bedrijfswagens en gezinswoningen die in de vennootschap zitten, wordt zwaarder belast. De ontslagnemende regering besliste ook de uitkering van de opgebouwde winsten na een stopzetting van de vennootschap – de zogenoemde liquidatiebonus – vanaf 1 oktober 2014 te belasten tegen 25 procent in plaats van tegen 10 procent.
Geen fiscaal misbruik
De fiscus toetst een belastingconstructie aan de antimisbruikbepaling van het fiscale wetboek. Een belastingplichtige mag een managementvennootschap niet enkel oprichten om belastingen te besparen, hij moet kunnen aantonen dat hij daarvoor niet-fiscale motieven heeft. Frederik De Roo, taxspecialist en partner van BDO, is van oordeel dat de managementvennootschap die toetsing kan doorstaan. “Wie zo’n vennootschap opricht, hoeft dat niet te doen voor het fiscale voordeel alleen. De zaakvoerder of de bestuurder kan een vennootschap met een beperkte aansprakelijkheid – een nv of een bvba bijvoorbeeld – opzetten om zijn privévermogen veilig te stellen. Het is dan niet blootgesteld aan het ondernemersrisico.”
“Wie opteert voor een vennootschap met een onbeperkte aansprakelijkheid – bijvoorbeeld een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap – kan zich verweren tegen het verwijt van fiscaal misbruik door aan te voeren dat de vennootschap dient om meer pensioen of een bijkomend onroerend patrimonium op te bouwen. Bovendien kan een vennootschap altijd worden gebruikt om het bestuur en de controle van elkaar te scheiden.”
“Ook familiale overwegingen kunnen meespelen om een managementvennootschap op te richten. De inbreng van een privévermogen in een vennootschap laat toe om in de statuten of een aandeelhoudersovereenkomst afspraken te maken over de successie. Vermogen dat privé opgebouwd is, valt na een overlijden misschien in onverdeeldheid toe aan meerdere erfgenamen. Die kunnen altijd eisen het vermogen toch te verdelen. Een vennootschap kan het familiale vermogen helpen in stand houden.”
Hoger nettoresultaat
Heel wat bedrijfsleiders en kaderleden met een managementvennootschap keren elk jaar hun winsten, na afhouding van de belastingen, uit als een dividend. De verhoging van de roerende voorheffing van 15 naar 25 procent is voor hen een aderlating. Toch hoeft dat volgens Frederik De Roo niet te betekenen dat werken zonder managementvennootschap of via een eenmanszaak voordeliger is geworden.
“Werken zonder vennootschap betekent dat het nettoresultaat volledig onderworpen is aan sociale bijdragen: 22 procent op de eerste schijf van 55.576,94 euro en 14,12 procent op de schijf tot 81.902,81 euro. Het saldo wordt belast in de personenbelasting tegen het tarief van 50 procent vanaf een belastbaar inkomen van 37.750 euro. Daarop is dan nog eens gemeentebelasting – tot 9 procent – verschuldigd. Dat betekent dat er netto vaak slechts 45 procent overblijft.”
“Een managementvennootschap die haar volledige resultaat laat belasten tegen het gewone tarief van 33,99 procent in de vennootschapsbelasting en dat bedrag (66,01%) jaarlijks laat uitkeren als een dividend tegen 25 procent roerende voorheffing, houdt nog altijd 49,51 procent over.”
Maar zoals gezegd zijn er, behalve de betaling van het dividend, nog andere interessante mogelijkheden om zich een inkomen te laten uitkeren. “Die verscheidenheid aan opties laat toe netto meer over te houden dan 49,51 procent. Het is dus zaak dat de zelfstandige onderzoekt welke optie het beste is afgestemd op zijn situatie”, aldus Frederik De Roo.
Meer pensioen opbouwen
“Een managementvennootschap heeft niet alleen fiscale voordelen, ze biedt ook de mogelijkheid een hoger aanvullend pensioen op te bouwen”, zegt Rudy Peeters, specialist employee benefits bij de verzekeringsmakelaar ADD. Wie geen vennootschap heeft, kan een premie van 950 euro per jaar storten voor het fiscale pensioensparen. Daarnaast kan hij een premie betalen voor het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ). Die is gelijk aan 8,17 procent van zijn netto belastbaar inkomen, met een maximum van 3027,09 euro (bedrag geldig voor het inkomstenjaar 2014).
Wie wel actief is in een managementvennootschap, kan de vennootschap daarbovenop een premie voor een groepsverzekering of van een individuele pensioentoezegging (IPT) laten voldoen. Dat zijn extralegale pensioenaanvullingen die behoren tot de tweede pensioenpijler. De maximale premie wordt bepaald door de zogenoemde 80 procent-regel. In grote lijnen houdt die in dat het opgebouwde extralegale pensioen, uitgedrukt in een jaarlijkse rente en verhoogd met het wettelijke pensioen van de bedrijfsleider, niet hoger mag zijn dan 80 procent van zijn laatste normale brutoloon.
Voor de berekening van het brutoloon tellen niet alleen de gewone beroepsinkomsten mee, maar ook de voordelen van alle aard die de bedrijfsleider krijgt – zoals de sociale bijdragen die de vennootschap voor hem stort, of de voordelen van een bedrijfswagen, verwarming of elektriciteit of een woning die de vennootschap betaalt. “Die aanvulling via de tweede pensioenpijler laat toe bijna dubbel zoveel extralegaal pensioen op te bouwen dan een zelfstandige in een eenmanszaak”, besluit Rudy Peeters.
Johan Steenackers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier