Groeien kan ook zonder kapitaal op te halen, en 10 andere verrassende inzichten over scale-ups
Een nieuw onderzoek van de Vlerick Business School komt tot opvallende conclusies over scale-ups. Een overzicht.
Dit zijn elf opvallende inzichten over scale-ups die af te leiden zijn uit een nieuw onderzoek, het European Scale-Up Report, dat vandaag wordt voorgesteld. De Vlerick Business School maakte die studie in opdracht van de netwerkorganisatie Scale-Ups.eu (zie ook kader Over het onderzoek). Veroniek Collewaert, professor entrepreneurship van Vlerick Business School, en ondernemer-investeerder Jurgen Ingels trekken er lessen uit.
1. Hr is de achilleshiel van techgroeiers
“Scale-ups lopen achterop op het gebied van professionele hr-praktijken”, zegt Veroniek Collewaert, een van de drie Vlerick-wetenschappers die het rapport schreven. “Er mag een opwaardering van de hr-functie komen. Slechts 25 procent van de scale-ups doet een beroep op rekruteringsagentschappen of headhunters, en slechts 40 procent zoekt mensen in het buitenland.”
Dat is een hoop onaangeboord talent, besluiten Collewaert en haar medeonderzoekers aan Vlerick, Sophie Manigart, professor entrepreneurial finance, en postdoctoraal onderzoeker Thomas Standaert. We mogen ons dus niet blindstaren op de techbedrijven die met een vooruitstrevend hr-beleid mensen aantrekken. Die zijn er wel degelijk, maar ze zijn lang niet in de meerderheid. Slechts goed een derde (36%) van de bedrijven heeft bijvoorbeeld een procedure om nieuwe medewerkers in het bedrijf te integreren. Bedrijven richten zich te veel op het zoeken van nieuwe mensen en te weinig op het behouden van hun personeel.
2. We moeten meer inzetten op de supertalenten onder de softwareontwikkelaars
Dat zegt Jurgen Ingels, die zelf met succes zijn bedrijf Clear2Pay heeft verkocht en nu investeerder is met Smartfin Capital en de drijvende kracht is achter de netwerkorganisatie Scale-Ups.eu. “Goede werknemers vinden wordt de fight of the century. Als je één goede softwareontwikkelaar hebt, kan hij het werk van zeven of acht softwareontwikkelaars doen.”
“Veeleer dan te streven naar zo veel mogelijk mensen die kunnen programmeren, zouden we moeten inzetten op dat soort supertalenten”, vindt Ingels. “Zelfs met weinig programmeurs – maar dus wel heel goede – kun je dan een bedrijf opbouwen. We hebben in België te veel een cultuur van gemiddelden – ik zie dat ook op school bij mijn kinderen. We nivelleren naar beneden toe, terwijl gemiddeld niet goed genoeg is. We moeten ook veel meer inzetten op creativiteit.”
3. Het kan ook zonder kapitaal op te halen
Veroniek Collewaert wijst erop dat vier op de tien bedrijven (38%) in de enquête is gegroeid met eigen middelen. De media berichten vaak over grote kapitaalrondes van nieuwe techbedrijven. Dat is wellicht een van de redenen waarom onder de radar blijft hoe groot het aantal bedrijven is dat organisch groeit. Bij de 62 procent van de bedrijven die wel kapitaal heeft opgehaald, was de banklening het populairst (39%), gevolgd door subsidies (27%) en familie en vrienden (19%). Pas daarna komen durfkapitaal (17%) en gevestigde bedrijven als investeerders (15%).
Uiteraard zijn de bedragen die bedrijven bij die laatste twee groepen ophalen, veel groter. Gemiddeld haalt een scale-up 4,2 miljoen euro op bij een gevestigd bedrijf en 3,2 miljoen bij een durfkapitaalfonds. Onderaan het lijstje staat crowdfunding, waarmee bedrijven dus niet zo veel geld ophalen, maar ze gebruiken het wel graag als marketinginstrument.
4. Er is een scale-upkloof in Europa
Meer dan een derde van de bedrijven die al extern kapitaal hebben opgehaald, heeft problemen met de volgende grote ronde. Een goed functionerende markt van durfkapitaalfondsen in België is daarom essentieel om scale-ups alle kansen op groei te geven. Jurgen Ingels heeft gezien hoe de eerste grote kapitaalronde van een bedrijf in België de afgelopen vijf jaar is verdrievoudigd van gemiddeld 5 naar 15 miljoen euro. De fondsen worden ook wel groter en er komen meer buitenlandse fondsen naar België dan een paar jaar geleden.
Toch moeten we volgens hem nog veel meer moeite doen, opdat grote investeringsfondsen ons land niet te snel links zouden laten liggen. Hij probeert daar zelf wat aan te doen door events voor investeerders en het grote publiek te organiseren, zoals The Big Score en SuperNova. “Maar het is eigenlijk niet aan een private persoon om SuperNova-achtige dingen te doen”, zegt Ingels.
5. Niet alle groeibedrijven zijn hyperinnovatief
35 procent van de bedrijven geeft toe dat hun product niets nieuws heeft toegevoegd op de markt. Eén op de twee bedrijven (48%) moet in zijn thuismarkt optornen tegen meerdere gevestigde waarden. Slechts een kwart (23%) komt met een echte wereldwijde innovatie. De gemiddelde scale-up in de enquête spendeerde maar 141.000 euro aan onderzoek en ontwikkeling. Wel zagen de onderzoekers dat bedrijven in ICT, biotech en gezondheidszorg veel meer geld in onderzoek en ontwikkeling hebben gestopt. Ook scale-ups met meer ambitieuze groeidoelen en bedrijven met externe investeerders doen dat.
Jurgen Ingels benadrukt dat hij met zijn fonds Smartfin Capital lang niet alleen geïnteresseerd is in bedrijven met een heel geavanceerde nieuwe technologie. Wel staat het groeipotentieel van de onderneming voor hem voorop. “In ons fonds stellen we de vraag hoe we een goed draaiend bedrijf door technologie efficiënter kunnen maken”, zegt Ingels. “Veel bedrijven doen het onderhoud van de installaties bijvoorbeeld zelf. Door bijvoorbeeld technologie zoals sensoren op hun machines te zetten, kun je het bedrijf doen schalen. Te veel fondsen zijn alleen bezig met het zoeken naar welk bedrijf de volgende eenhoorn (niet-beursgenoteerd bedrijf met waardering van 1 miljard dollar, nvdr) kan worden.”
6. Slechts vier op de tien bedrijven heeft een afdeling internationale verkoop
Scale-ups zijn born global, wordt vaak gezegd, wat betekent dat ze vanaf hun oprichting meteen wereldwijd hun product of dienst kunnen verkopen. Maar in de praktijk gebeurt dat te weinig doordacht. Heel wat bedrijven hebben gewoon niet de ambitie om snel te groeien en zijn niet bereid daar geld voor op te halen. Professor Veroniek Collewaert wijst wel op een logisch verschil tussen grote en kleine landen. In kleine landen heeft tot 52 procent van de bedrijven een internationaal salesteam, terwijl dat in landen met een grotere thuismarkt kan dalen tot 33 procent.
7. Een op vijf bedrijven heeft minstens één ander bedrijf overgenomen
Belgische bedrijven doen veel te weinig overnames. “De internationalisering gebeurt veel te traag. Bedrijven hebben de neiging te veel kantoren op te zetten in het buitenland, maar daarmee heb je nog geen netwerk. Het beste is te werken via overnames, zodat je meteen ook een netwerk hebt”, zegt Jurgen Ingels. Hij ziet daar een rol weggelegd voor de overheid. “We zouden bedrijven moeten ondersteunen om buitenlandse overnames te doen. Ze zouden de mogelijkheid moeten hebben om het overnamebedrag niet volledig in geld te betalen, aangezien ze dat geld als beginnend bedrijf niet hebben, maar ook via aandelen.”
Ingels denkt daarbij aan een fonds, waarin experts zitten die de ondernemers adviseren. “Groei door overnames is de way to go, maar iedereen kan een overname doen. Het komt erop aan het goed te doen. Je hebt in zo’n fonds specialisten nodig die je kunnen zeggen hoe je in honderd dagen een geslaagde integratie doet, of hoe je omgaat met een andere bedrijfscultuur.”
8. Slechts één op de tien bedrijven die nog niet internationaliseren, heeft een plan om dat te doen
56 procent van de bedrijven verkoopt wel in het buitenland. Die buitenlandse verkoop is dan veeleer te danken aan toeval dan aan een uitgekiende strategie. Externe investeerders kunnen daar een belangrijke rol spelen. Ze brengen meer professionaliteit in het bedrijf en stimuleren de bedrijven in hun portfolio om de uitdaging naar het buitenland te trekken niet te snel uit de weg te gaan.
9. Oprichters betalen zich een relatief laag loon uit
Er bestaan zeker ondernemers die zich na een geslaagde kapitaalronde een blitse bedrijfswagen aanschaffen, maar uit het onderzoek blijkt dat de oprichters van groeibedrijven hun geld liever in hun bedrijf stoppen dan zich een hoog loon uit te betalen. In 2018 bedroeg het gemiddelde loon van een team oprichters 67.000 euro.
Opmerkelijk is ook dat er volgens het onderzoek geen link is tussen dat basisloon en de omvang van het bedrijf. In de drie sectoren waar bedrijven sneller groeien – ICT, biotech en gezondheidszorg – worden de oprichters sneller vervangen aan het hoofd van het bedrijf, omdat er een manager nodig is die ervaring heeft met leiden van teams van meer dan dertig mensen.
Opvallend is dat slechts 51 procent van de scale-ups een raad van bestuur heeft als klankbord en als controleorgaan om te waken over goed bestuur. Veel hangt af van de wetgeving van het land. Alle Zweedse en Britse scale-ups hebben zo’n board, terwijl dat in Duitsland maar 13 procent is.
10. Bedrijven onderschatten de rol van hun softwareinfrastructuur
“69 procent van de bedrijven gebruikt een dashboard of softwarepakket om zijn kosten te monitoren”, zegt Veroniek Collewaert. “Maar voor bedrijven die zo snel evolueren, kun je je toch de vraag stellen wat de meest geavanceerde software is die ze gebruiken.” Een softwarepakket of dashboard op de maat van hun omvang laat bedrijven toe veel beter om te gaan met financiële en operationele processen.
“Ik ben altijd verbaasd dat er zo weinig wordt gemeten bij bedrijven”, zegt Jurgen Ingels, die vaak een tijd de rol van financieel directeur op zich neemt in de bedrijven waarin zijn fonds investeert. “Veel bedrijven doen hun boekhouding nog zoals tien of vijftien jaar geleden, terwijl er vandaag zo veel tools bestaan om dat efficiënter te doen.”
11. Tweedegeneratieondernemer, blijf bij je sector
Een van de redenen waarom Zweden zo goed scoort in dit onderzoek, is dat het land veel ondernemers heeft die hun eerste bedrijf met succes hebben verkocht en daarna een nieuw bedrijf oprichten. Zulke tweedegeneneratieondernemers vermijden de fouten die ze de eerste keer hebben gemaakt, weten precies wat ze wanneer moeten doen en laten hun nieuwe bedrijf daarom sneller groeien. Ingels pleit ervoor de middelen die de overheid in het start-upecosysteem stopt niet te veel te versnipperen over verschillende tussenschakels, maar meer te kijken naar directe hulp om ondernemers te helpen overnames te doen en efficiënt hun bedrijf te leiden.
Ook België heeft stilaan meer tweedegeneratieondernemers, zoals Zhong Xu en Jan Hollez, die Posius met succes hebben verkocht en nu opnieuw aan de weg timmeren met Deliverect. Of Davy Kestens, die eerst Sparkcentral oprichtte en nu met Cake een nieuw bedrijf heeft.
In Zweden doen veel meer ondernemers dat, terwijl de meeste Belgische ondernemers nog bezig zijn met hun eerste bedrijf. “We moeten ondernemers motiveren verder te doen, en wel in de sector die ze kennen”, zegt Jurgen Ingels. “In België zie je te veel mensen die zich bewezen hebben in een bepaalde sector, en het dan proberen in een andere sector waar ze geen fluit van afweten. Je moet in je eigen sector blijven.”
Over het onderzoek
Het rapport European Scale-Up Report bracht de Europese scale-upwereld in kaart door te kijken naar acht Europese landen: Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Die landen werden gekozen op basis van het opgehaalde kapitaal bij durfkapitaalfondsen. De onderzoekers veronderstelden daarbij dat de landen waar bedrijven het meeste durfkapitaal ophalen, het belangrijkst zijn om te kijken naar start-ups.
Als je de cijfers naast het bruto binnenlands product van de landen legt, presteren Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk het best. Het onderzoek leverde voor de acht landen een lijst van meer dan 80.451 groeibedrijven op, die werden opgericht tussen 2007 en 2013. Dat zijn lang niet allemaal hoogtechnologische technologiebedrijven.
De onderzoekers gebruikten twee definities van een scale-up om te bepalen welke bedrijven in aanmerking kwamen. De eerste is een bedrijf dat drie jaar lang met meer dan 30 procent per jaar groeit in verkoop of personeel. Die definitie wordt gebruikt door de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso). De tweede definitie kijkt naar de financiering. Een groeibedrijf is dan een bedrijf dat sinds de oprichting minstens 1 miljoen dollar kapitaal heeft opgehaald, en waarvan de laatste ronde dateert van na 2013. De beperking van die laatste definitie is dat bedrijven die geen kapitaal ophalen, niet worden opgepikt. Door de eerste definitie erbij te nemen, wordt dat gecorrigeerd.
Het onderzoek werd aangevuld met een enquête die door 124 scale-ups uit de acht geselecteerde landen is ingevuld. De resultaten werden verwerkt in een aantal beste praktijken, om de uitdagingen waar scale-ups voor staan beter het hoofd te kunnen bieden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier