Belgen spelen hoofdrol in drijvende windturbines

DRIJVENDE WINDTURBINES De drie windmolens van het WindFloat Atlantic-project leveren elektriciteit aan 60.000 gezinnen.
Luc Huysmans senior writer bij Trends

Er is een mooie toekomst weggelegd voor drijvende offshorewindparken. Dat bewijst WindFloat Atlantic, het grootste demonstratieproject tot nu toe.

20 kilometer voor de kust van het Noord- Portugese Viana do Castelo dobberen sinds vorig jaar drie windturbines op drijvende funderingen. De windturbines van het WindFloat Atlantic-project zijn de grootste drijvende structuren ter wereld. Het zijn ook de eerste in de woelige Atlantische Oceaan, waar ze worden geteisterd door de golven van meer dan 18 meter hoog die dat stukje kust zo populair maken bij surfers. De drie windmolens van 8,4 megawatt (MW), met wieken van 82 meter, torenen 207 meter boven de zeespiegel uit en leveren elektriciteit aan 60.000 gezinnen.

Bij drijvende windparken wordt de windturbine op een dobberende structuur geplaatst, die met ankers en kabels op de zeebodem wordt verankerd. Klassieke offshorewindparken, zoals die voor de Belgische kust, rusten op betonnen of stalen palen die doorgaans op zandbanken in de zeebodem worden bevestigd.

“We hebben bewezen dat de technologie rendabel is en interessant kan zijn op plaatsen waar het niet mogelijk is met vaste funderingen te werken”, stelt Filip Meuleman, Engie-topman en de voormalige technisch directeur van WindFloat Atlantic. Maar de drijvende windturbines zullen niet snel op de Noordzee te zien zijn. “Die is relatief ondiep, op de meeste plaatsen niet meer dan 40 meter. Een drijvende turbine heeft snel 50 meter diepte nodig. In de Middellandse Zee en elders kan dat wel een oplossing zijn.”

Het is niet het enige project met drijvende windmolens. Het Noorse staatsoliebedrijf Equinor, het vroegere Statoil, experimenteerde er al mee in 2009, en bouwde in 2017 een park met elf turbines voor de kust van Schotland. Het hoopt volgend jaar Hywind Tampen op te leveren, een park van 88 MW voor de Noorse kust. Toch is het niet helemaal dezelfde technologie. Het Equinor-ontwerp werkt met één langwerpige stalen buis van ruim 50 meter, waarbij de turbine dobbert als op een drijvende fles.

WindFloat Atlantic, en intussen ook het Spaanse Cobra voor de Schotse stad Kincardine, hanteren een stalen driehoek, met zijdes van 50 tot 60 meter, waarbij de turbine op één van de hoeken staat. Onder elk van de hoeken hangt een 30 meter lange buis, waarvan de compartimenten in functie van de stabiliteit kunnen worden gevuld met water of lucht. Meuleman: “Het voordeel van onze aanpak is dat turbines met klassieke kranen vanop de kaai kunnen worden gemonteerd op de stalen structuur, en vervolgens door een sleepboot naar hun ankerplaats worden getrokken. En is er ergens een defect, dan kun je de turbine loskoppelen en in de haven herstellen. Dat is makkelijker dan bij klassieke offshore, waar dat op zee moet gebeuren.”

Belgen in business

De ontwikkelaar, eigenaar en exploitant van het project is Windplus. De hoofdaandeelhouder van dat consortium is Ocean Winds, een joint venture van het Franse Engie en het Portugese energiebedrijf EDPR. Toch wordt er een aardig mondje Nederlands en Frans gesproken op de werven, want de technische kant van de zaak werd grotendeels beheerd door Belgische bedrijven. De baggergroepen Jan De Nul en DEME horen bij de usual suspects. De Engie-dochters Tractebel en Laborelec prijken ook op de lijst, net als de staalconstructeur Smulders en de elektriciteitsspecialist Euromold, naast nichebedrijven als de staal- en scheepsbouwconsultant Viamar BV, het inspectiebedrijf CSpect en het maritieme ingenieursbedrijf Retulit.

Offshorewind heeft – excusez le mot – de wind in de zeilen. Naar verwachting zal de geïnstalleerde productiecapaciteit op zee in Europa verviervoudigen tegen 2030. Volgens het Internationaal Energieagentschap heeft offshorewindenergie het potentieel om wereldwijd meer dan 420.000 terawattuur (TWh) elektriciteit op te wekken per jaar. Dat is 18 keer de wereldwijde elektriciteitsvraag van vandaag.

DEME-topman Luc Vandenbulcke schatte onlangs in De Tijd dat er tegen 2030 jaarlijks 12 tot 15 gigawatt (GW) offshorewindcapaciteit zal worden geïnstalleerd. “Daarvan zal 10 procent komen van vlottende installaties. Vanaf dan zal die markt geleidelijk groeien naar 5 tot 10 gigawatt per jaar.” Meuleman beaamt die evolutie. “Wij en Equinor zijn ermee bezig. Ook het Deense Orsted (ex-Dong Energy) heeft interesse. De technologie werkt. De banken die het project financierden, zijn overtuigd dat het kan. Dit is nog een prototype. De volgende stap wordt de onderdelen te standaardiseren en in serie te produceren, waardoor de prijs vergelijkbaar wordt met klassieke offshore-installaties.”

Explosieve groei

Ocean Winds werkt aan een gelijkaardig demonstratieproject voor de Franse Middellandse Zeekust: Les Eoliennes Flottantes du Golfe du Lion, in de buurt van Leucate. Dat moet klaar zijn tegen 2023. “Daar zijn de golven lager, maar zijn er vaak hoge windsnelheden, waardoor we veel zullen leren over de beste productie- en installatiemethodes”, zegt Meuleman.

Er zijn aanbestedingen op komst in Azië, Hawaï en rond Schotland. Opvallend is de explosieve groei van het volume. De parken die nu worden aanbesteed, gaan richting 250 MW, maar in Bretagne wordt volgend jaar een park van 500 MW geveild, en in Noorwegen zijn er plannen om naar 1 GW te gaan.

De drijvende windparken zullen de klassieke offshorewindturbines echter niet verdringen. Ze maken wel ontwikkelingen mogelijk in zones waar dat anders niet had gekund. Voor de kust van Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, en in de Middellandse Zee, waar de wateren te diep zijn voor de vaste funderingen van de huidige windturbines op zee. Ook in Azië en Noord-Amerika is het potentieel groot.

18 keer de wereldwijde elektriciteitsvraag van vandaag zou offshorewindenergie kunnen opwekken.

Partner Content