Zijn de vergoedingen belastbaar?

Of uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid na een ongeval belastbaar zijn, hangt af van mogelijk inkomensverlies. Maar wat is inkomenverlies?

Wie na een arbeidsongeval geen inkomensverlies lijdt, maar toch een uitkering krijgt ter vergoeding van een blijvende arbeidsongeschiktheid, hoeft deze uitkering niet langer op het aangifteformulier in de personenbelasting te vermelden. Maar wat er met het verleden gebeurt, is op dit ogenblik volstrekt onduidelijk.

Heikel.

De vraag of vergoedingen voor een blijvende arbeidsongeschiktheid belastbaar zijn, is al jaren een heikele kwestie. Dat komt door de ingewikkelde wijze waarop de wettekst is opgesteld. Die rangschikt deze vergoedingen in principe onder de belastbare pensioenen, maar zegt vervolgens dat ze slechts belastbaar zijn voorzover ze behoren tot twee grote categorieën: de vergoedingen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid en de vergoedingen die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten uitmaken (artikel 34 W.I.B. 1992). Vergoedingen voor een blijvende arbeidsongeschiktheid die niet tot een van deze twee categorieën behoren, zijn derhalve niet belastbaar.

Betwistingen.

In de loop der jaren zijn ontelbare betwistingen ontstaan over de vraag welke vergoedingen al dan niet tot deze twee categorieën behoren.

Stel dat iemand het slachtoffer is van een verkeersongeval en dat hij ten gevolge van dat ongeval meer moeite ondervindt om langdurig rechtop te zitten. Veronderstel dat de rechtbank hem vervolgens een gemeenrechtelijke schadevergoeding toekent wegens gedeeltelijke maar blijvende arbeidsongeschiktheid. De vergoeding is bedoeld om een ‘economisch waardeverlies’ te dekken dat bestaat in een vermindering aan arbeidskracht of een vermindering van het concurrentievermogen op de arbeidsmarkt en zo meer. Veronderstel dat het slachtoffer voor het overige geen inkomensverlies heeft. Zijn bezoldiging vóór en na het ongeval is even hoog. Is hij in deze omstandigheden belastbaar op de ontvangen schadevergoeding?

Economisch.

Tot voor enkele jaren hield de belastingadministratie vol dat dit wel degelijk het geval was. Zo’n vergoeding behoorde weliswaar – bij gebrek aan inkomensderving – niet tot de tweede categorie (vergoedingen voor een geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten). Maar, aangezien de vergoeding bedoeld was om een economisch waardeverlies te dekken, behoorde zij volgens de administratie wel tot de eerste categorie (vergoedingen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid).

Een viertal jaar geleden besloot de administratie evenwel haar standpunt te herzien. Sindsdien aanvaardt ze dat gemeenrechtelijke schadevergoedingen die betaald worden voor een blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer tot de eerste categorie, maar tot de tweede categorie behoren. Het gevolg daarvan is, dat ze nog slechts belastbaar zijn zodra ze een inkomensverlies herstellen.

Wie bijvoorbeeld in het privé-leven het slachtoffer is van een verkeersongeval, daar een blijvend letsel aan overhoudt, maar voor het overige geen inkomensverlies lijdt, is derhalve niet (meer) belastbaar op de schadevergoeding die hij daarvoor ontvangt.

Strekking.

De nieuwe zienswijze had evenwel geen algemene strekking. Zij betrof uitsluitend de gemeenrechtelijke schadevergoedingen die door een aansprakelijke derde of door een verzekeraar worden betaald.

Voor de vergoedingen inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten bleef alles bij het oude. Wat deze vergoedingen betreft, heeft de administratie altijd aangenomen dat zij tot de eerste categorie behoren en dat zij bijgevolg altijd belastbaar zijn, ongeacht of ze een inkomensverlies herstellen.

Ten aanzien van deze vergoedingen was de administratie niet bereid haar opvatting te veranderen. Zij kon daarvoor trouwens verwijzen naar verschillende arresten van het Hof van Cassatie die haar daarin waren gevolgd.

Arbitrage.

Maar naast het Hof van Cassatie is er tegenwoordig ook het Arbitragehof. En dat ziet de zaken door een andere bril.

De nieuwe administratieve zienswijze had tot gevolg dat er in de fiscale behandeling van de vergoedingen voor een blijvende arbeidsongeschiktheid voortaan een fundamenteel onderscheid werd gemaakt tussen een ongeval dat zich voordeed tijdens het privé-leven en een ongeval dat tijdens de werkuren of op de weg van en naar het werk gebeurde.

In het eerste geval was de vergoeding nog slechts belastbaar als zij een daadwerkelijk inkomensverlies herstelde. In het tweede geval (arbeidsongeval) was zij altijd belastbaar, ongeacht of er wel of geen inkomensderving was. Aan het Arbitragehof werd dan ook de vraag gesteld of dit onderscheid niet discriminerend is.

Gevolg.

Eind 1998 oordeelde het Arbitragehof dat dit wel degelijk het geval is, waarna de administratie (begin dit jaar) besloot zich bij deze rechtspraak neer te leggen. Het gevolg is dat niet alleen de gemeenrechtelijke schadevergoedingen belastingvrij zijn als de blijvende arbeidsongeschiktheid niet gepaard gaat met een daadwerkelijk inkomensverlies, maar dat hetzelfde nu ook geldt voor de uitkeringen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid die zijn toegekend bij de wetgeving op de arbeidsongevallen of de beroepsziekten, ook weer voorzover zij geen daadwerkelijk verlies aan inkomsten vergoeden.

De administratie liet tegelijk weten dat de nieuwe regeling onmiddellijk in werking trad en op alle hangende geschillen mocht worden toegepast. En voorts dat op de vergoedingen die aan de gestelde voorwaarden beantwoorden, voortaan geen bedrijfsvoorheffing meer ingehouden moet worden, en dat die vergoedingen ook niet meer op de individuele loonfiches moeten worden vermeld.

Wie dergelijke vergoedingen ontvangt, hoeft ze dus ook niet meer aan te geven op het aangifteformulier in de personenbelasting.

Nieuws.

Tot daar het goede nieuws. Het slechte nieuws is, dat deze ogenschijnlijk duidelijke regeling in de praktijk helemaal niet zo duidelijk is en dat op dit ogenblik niemand goed weet hoe het nu verder moet.

Duidelijk is, dat de bedoelde uitkeringen niet meer aangegeven moeten worden, op voorwaarde dat ze geen daadwerkelijk verlies aan inkomsten vergoeden. Onduidelijk is, vanaf wanneer men kan spreken van een inkomensverlies. In de fiscale vakpers is in dit verband al het voorbeeld gegeven van een weduwe of weduwnaar die een arbeidsongevallenvergoeding ontvangt wegens een dodelijk arbeidsongeval dat de andere echtgenoot overkomen is. Dekt die vergoeding een inkomensverlies? Allicht wel als men het bekijkt van het standpunt van de overleden echtgenoot. Maar misschien niet als men de zaak beoordeelt vanuit het standpunt van de persoon die de vergoeding ontvangt: hij heeft immers geen verlies van eigen beroepsinkomsten geleden.

Verleden.

Een andere moeilijke vraag betreft het verleden. Als het belasten van arbeidsongevallenvergoedingen en van vergoedingen wegens beroepsziekten in de geschetste omstandigheden vandaag discriminerend (en dus onwettig) is, dan was zij dat vroeger ook. De vraag is dan of en hoe men de belasting kan terugvorderen die in het verleden is betaald.

In die gevallen waarin nog een bezwaarschrift kan worden ingediend, lijkt dit de aangewezen manier van werken. Het aantal gevallen waarin dit nog kan, zal echter beperkt zijn. De bezwaartermijn is bij de nieuwe fiscale procedure immers gereduceerd tot drie maanden. Nuttig om te weten is wel dat men oorspronkelijk ingediende bezwaarschriften nog altijd met nieuwe bezwaren kan aanvullen zolang er geen uitspraak is gedaan over het bezwaar. Wie om een of andere reden bezwaar heeft ingediend tegen de aanslag die voor de voorbije aanslagjaren gevestigd is, kan dus nog altijd bij wijze van aanvullend bezwaarschrift verzet aantekenen tegen de belasting die bijvoorbeeld drukt op de arbeidsongevallenvergoedingen die hij heeft ontvangen.

Ontheffing.

In de Senaat heeft de minister van Financiën verklaard dat men de belasting voor de voorbije jaren ook kan terugvorderen via de procedure van de ambtshalve ontheffing. Of dat juist is, is niet helemaal zeker. Maar voor de aanslagjaren waarvoor geen bezwaar meer mogelijk is, kan het de moeite waard zijn om deze piste in ieder geval te volgen. Zij heeft immers als voordeel dat men drie jaar kan teruggaan.

Bovendien is er geen haast bij. De termijn voor het aanvragen van een ambtshalve ontheffing loopt immers vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting gevestigd is en eindigt dus slechts op 31 december van het derde jaar. Men hoeft dus nu niet halsoverkop een ontheffing van ambtswege aan te vragen. Er is nog tijd tot het einde van het jaar om de kat wat uit de boom te kijken. En afwachten wat er komt van de (nog erg onduidelijke) initiatieven die de minister van Financiën inmiddels op wetgevend vlak in het vooruitzicht heeft gesteld.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content