ZELFSTANDIG ONDERNEMEN. NCMV, een Vlaams blok

Hans Brockmans
Hans Brockmans redacteur bij Trends

“Gedaan met het geweeklaag, ” klinkt het bij het NCMV. De KMO-organizatie maakt een vuist richting vakbonden, regering en “het grootpatronaat”. Het NCMV : de motor van het Vlaamse kapitalisme ? De kersverse voortrekker Kris Peeters formuleert een hard eisenpakket voor de volgende regering.

“Halfweg de jaren tachtig was het Nationaal Christelijk Middenstandsverbond op sterven na dood, ” zegt voorzitter Petrus Thys. “We waren een winkeliersvereniging zonder politieke betekenis. “

Dit was de tijd van het NCMV als de CVP-stand met het Calimero-complex : “Zij zijn groot en ik ben klein, dat is niet eerlijk. ” “Gedaan met het geweeklaag, ” betoogt de kersverse sekretaris-generaal van het NCMV, Kris Peeters (33 j.). “De Vlaamse KMO’er vond zijn zelfsrespekt. Kleine en middelgrote ondernemingen zijn de motor van het Vlaamse kapitalisme. Wat goed is voor de Vlaamse KMO, is goed voor de Vlaamse ekonomie. “

Verleden week, 19 april, schaarde de algemene raad van het NCMV, de organizatie voor zelfstandige ondernemers, zich achter een nieuwe struktuur. Op korte termijn delegeert de herkozen voorzitter Thys zijn bevoegdheden naar een tandem. Peeters, gewezen hoofd van de studiedienst (zijn opvolger is Johan Bortier), neemt de externe “syndikale” taken over en wordt “het gezicht van de organizatie (Thys)”. Jan Steverlynck wordt gedelegeerd bestuurder van “de beweging” en “het bedrijf” NCMV. De 62-jarige Thys blijft, naar eigen zeggen “voor maximum twee jaar”, koördinerend voorzitter.

“Mijn taak zit erop, ” motiveert hij. “Toen ik in 1991 aantrad als de eerste vrijgestelde voorzitter, voerde ik de professionalizering door in de organizatie. Recente ondernemingsvisies en -strukturen, nieuwe technologieën, financieringsvormen met technische aspekten waar ik met mijn verstand niet bij kan,… werden voor het NCMV alledaagse onderwerpen. Ik voelde me bij externe besprekingen soms een papegaai, die navertelde wat de medewerkers hadden voorbereid. “

Ironisch stelt Thys vast dat hij te gemakkelijk zijn gelijk haalde. “Het NCMV is gezien zijn verleden als beweging traditioneel erg open, ” getuigt hij. “Maar de laatste tijd ervoer ik een zekere gelatenheid. De medewerkers zegden te makkelijk dat het OK was. Blijkbaar had het geen zin om met mij te diskussiëren. Dat kan niet. Ik vertrek liever een jaar te vroeg dan een dag te laat. “

Kris Peeters en zijn medewerkers hebben intussen een lijvig memorandum voorbereid met het oog op de volgende verkiezingen (zie kader : Verkiezingen). Peeters : “Onze norm is de KMO als draagvlak van het ondernemingsleven. Wij vertegenwoordigen 53 % van de beroepsbevolking. Vlaanderen heeft nood aan grote bedrijven. Maar een KMO moet door de startfaze en de groeiperiode voor hij een zekere omvang bereikt. Tot dan ondervindt de patron handicaps tegenover de gevestigde grote bedrijven, die moeten worden bestreden met een specifiek, efficiënt en koherent KMO-beleid. Het is makkelijker een beleid uit te tekenen voor 500 grote ondernemingen dan voor 191.000 kleintjes en 550.000 zelfstandigen. “

Koen De Backer, de advizeur van het Vlaams Ekonomisch Verbond die onlangs in de VEV-Snelberichten de gedachte ventileerde dat de KMO “een myte” is, heeft kritiek op de NCMV-aanpak. “De redenering België is een KMO-land, dus het ekonomisch beleid moet KMO’s als criterium nemen, gaat niet op, ” argumenteert hij. Bij de premisse dat België een KMO-land is, kunnen reeds vraagtekens worden geplaatst : KMO’s stellen in ons land verhoudingsgewijs niet méér mensen tewerk dan in onze buurlanden. “Maar zelfs àls we een KMO-land zijn, ” redeneert De Backer, “mag je daarom grote ondernemingen aan wie de KMO’s toeleveren niet aan de kant laten staan. Een KMO-beleid dat niet is ingebed in een globale ekonomische politiek, kan ertoe leiden dat de kleintjes klein dus zwak blijven. Ik besef dat KMO’s een nadeel lijden omdat banken, holdings en de beurs hen voor een deel links laten liggen. En het klopt dat KMO’s moeilijk toegang hebben tot technologische nieuwigheden. Maar de oplossing hiervoor en het verdedigen van de vestigingswet voor kappers en fotografen zijn toch twee verschillende dingen. “

GROOTPATRONAAT VERSUS ONDERNEMERS.

Kris Peeters noemt dit “de goedkope redenering die we gewend zijn van het grootpatronaat”. Thys verduidelijkt : “Het VEV en het VBO zijn afhankelijk van de grote ondernemingen die relatief meer lidgeld betalen. Onze lidmaatschapsbijdrage is voor iedereen ongeveer 4000 frank. Het VBO-lid dat jaarlijks twee miljoen neertelt, heeft meer invloed dan degene die 100.000 frank betaalt. Als ze claimen ook KMO’s te vertegenwoordigen, gijzelen VBO en VEV de kleintjes. Hoeveel KMO-patroons zetelen in de toporganen van het VBO ? Geen één. “

Volgens Thys moest het NCMV dikwijls harder opboksen tegen het VBO dan tegen de vakbonden. “De Ravenstein (nvdr VBO-hoofdzetel) is op zijn best als het met makro-ekonomische modellen grote teorieën kan verkopen, ” grinnikt hij, “zonder rekening te houden met de dagdagelijkse praktijk van de ondernemer. Zo hecht de organizatie vooral aandacht aan de tewerkstelling met een hoge toegevoegde waarde, of personeel dat kapitaalinvesteringen doet renderen. “

Vandaar dat Thys een “belasting op robotten” suggereerde als arbeidsvriendelijke en KMO-gerichte maatregel. “Dàgen stond mijn telefoon roodgloeiend met woedende reakties, ” getuigt hij. “Ik was een konservatief voor het grootpatronaat. “

Het NCMV verwijst ook naar het Plan+1, waardoor de KMO’s tijdelijk werden vrijgesteld van sociale lasten als ze hun eerste werknemer in dienst namen. “Winst : 12.000 banen, ” proklameert Thys. “Het zoveelste bewijs dat hoe lager de loonlast is, hoe meer KMO’s aanwerven. (Zie grafiek.) Terwijl de kostenverlaging die de grote ondernemingen mochten genieten na het recente globaal plan, bijna volledig naar de aandeelhouders vloeide. “

Thys hekelt het VEV-dokument “Op weg naar groei” als een “boeiende diagnose met een halfslachtige remedie”. “Het bevat geen letter over het gebrek aan O&O-fondsen voor KMO’s, noch over het feit dat 15 grote bedrijven 70 % van de Vlaamse onderzoekssteun binnenrijven, ” argumenteert hij. “Het VEV pleit voor een positieve fiskale discriminatie voor grote ondernemingen, zoals het instandhouden van de koördinatiecentra, terwijl de fiskale druk voor KMO’s onrechtvaardig hoog is. ” Zo stelt ook Rik Donckels in “KMO’s ten voeten uit” (Roularta Books, 1993) vast dat de globale belastingvoet voor KMO’s (30,5 % in 1990) een stuk hoger ligt dan voor grote ondernemingen (17,4 %).

Peeters schetst een ander voordeel van een KMO, een bedrijf met minder dan 100 werknemers waar het management de eigendom in handen heeft. Hij zegt : “Kapitaal en technologie vloeien naar een filiaal als het past in de strategie van de moederholding. Dat is goed. Maar de keerzijde van de medaille is het gebrek aan autonomie van de lokale direktie. Vandaar dat een zelfstandige onderneming een belangrijke ekonomische meerwaarde beslissingmacht voor O&O, een autonome aanwervings- en investeringspolitiek levert. Op dat vlak volgt het NCMV de verankeringsidee van minister-president Luc Van den Brande. “

WIRWAR VAN BEVOEGDHEDEN.

Ook op andere punten sluit het NCMV zich aan bij het discours van de Vlaamse minister-president. Zo pleit Peeters voor de regionalizering van het gros van de ekonomische bevoegdheden, “die vandaag een wirwar zijn, verspreid over de verschillende departementen”. Volgens Peeters moet hij voor vier op vijf dossiers aankloppen bij de Vlaamse regering. Maar : “Hoewel Vlaanderen bevoegd is voor Ekonomische Zaken, beschikt het amper over fiskale of sociale hefbomen om een gepast beleid te voeren. “

Peeters staat hiermee op de lijn van Febeltex Vlaanderen dat radeloos vaststelde dat de (relatief rijke) Vlaamse regering amper begeleidingsmaatregelen kon nemen om de textielsektor bij te staan in moeilijke tijden. Terwijl de federale regering wél bevoegd was, maar geen geld heeft.

Een ander voorbeeld is het Mestaktieplan. Peeters : “Had de Vlaamse regering begeleidende maatregelen kunnen nemen voor de landbouwers, had het dossier nooit zo’n politieke proporties aangenomen. “

Peeters schuift een oplossing naar voor. “Het is beter dat de federale overheid over een minimumbedrag beschikt om haar behoeften te dekken, terwijl de deelstaten daarbovenop naargelang van de politiek die men wil voeren autonoom beschikken over de te heffen belastingen, ” stelt hij. “Anders blijft de Vlaamse ekonomische zelfstandigheid een lege zak. “

De nieuwe NCMV-topman stelt vast dat federale overheid “uit onwil, bij gebrek aan middelen of interesse geen werk maakt van dringende dossiers”. Als voorbeeld noemt hij het statuut van de “administratiekantoren”, dat (zoals in Nederland) de leiding en de eigendom van een onderneming strikt scheidt. Peeters : “Zo’n statuut vergemakkelijkt de opvolging in familiale ondernemingen. Vandaag leidt de versnippering van aandelen na het overlijden van de bedrijfsleider dikwijls tot het opdoeken of de opslorping van de onderneming. Vlaamse ekonomische kringen dringen al enkele jaren aan op zo’n statuut, maar de federale overheid blijft doofstom. Daarom stel ik voor die federale bevoegdheid in casu het vennootschapsrecht toe te wijzen aan de deelstaten. “

Peeters’ model voor een verregaande financieel-ekonomische autonomie stuit op het njet van traditionele Belgische kringen. Een VBO-bron : “Het gaat niet op dat een Waalse ondernemer gevoelig hogere loonlasten heeft dan een Vlaamse landgenoot. Dat druist in tegen de patronale solidariteit. ” SP-voorzitter Louis Tobback zit op dezelfde golflengte als hij verklaart dat een zelfstandig Vlaanderen “minder sociaal” zal zijn.

Maar Peeters lacht die argumenten weg : “Je kan niet blind zijn voor de verschillende sociaal-ekonomische realiteit in beide deelstaten. “

VLAAMS REALISME.

Die realiteit spiegelt zich ook af op de verhouding tussen de patroons en vakbonden. Petrus Thys : “De Vlaamse sociale partners zijn realistischer dan de Waalse. “

Peeters beaamt : “De Waalse vakbond FGTB hanteert 19de-eeuwse termen van de klassenstrijd. Terwijl het Vlaamse ABVV het belang erkent van sterke KMO’s. Zo werkt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven stroever dan de Sociaal-Ekonomische Raad voor Vlaanderen. In de CRB denkt men doctrinair. In de Serv bestaat een grotere dialoogbereidheid. “

Thys hecht veel belang aan het Belgische overlegmodel. Al geeft dat soms aanleiding tot eigenaardige resultaten. Hij getuigt : “Op federaal niveau willen de partners zich politiek profileren in de media. Terwijl de voornaamste zorg op Vlaams niveau de rugdekking door de achterban voor het bereikte resultaat is. “

Dat bleek tijdens de onderhandelingen over het recente sociaal akkoord. Toen de bonden de verlaging van het brugpensioen op 55 jaar op tafel smeten, raakten de besprekingen in het slop. Peeters : “Een mislukking zou de geloofwaardigheid van de sociale partners ondermijnen. Het was erop of eronder. ” Uiteindelijk gaven de werkgevers toe en kon het brugpensioen worden onderhandeld op sektoraal niveau. Zodat de textielpatroons met sociale onlusten werden gekonfronteerd. Thys : “Het overlegmodel stond op de helling. Dus werd de zwartepiet voor een deel doorgespeeld naar de sektoren. “

Volgens Peeters is vooral het VBO gehecht aan interprofessionele akkoorden. “Logisch, ” stelt hij. “Anders verliest die organizatie haar bestaansreden. Het NCMV wil het overleg dichter bij de ondernemingen brengen. “

De vakbonden gaan niet akkoord met dit principe, zolang ze bij de KMO’s geen syndikale vinger in de pap hebben. Thys : “De vakbonden ontkennen de realiteit. Enkele jaren geleden besliste de grafische sektor dat de ondernemingen vanaf 5 werknemers een syndikale delegatie zouden toelaten. De grote ondernemingen, die de grafische sektor vertegenwoordigden (en al werkten met de vakbonden), negeerden het kleinbedrijf, dat de bonden als een externe bedreiging ervaart. “

Toch is Thys kompromisbereid. Hij stelt voor dat de vakbonden met de regionale NCMV-vertegenwoordigers onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in KMO’s. “Onze leden delegeren hun personeelsadministratie reeds aan onze gewestelijke sociale sekretariaten, ” argumenteert hij. “Die kennen de patronale besognes op KMO-niveau het best. Er is dus een onderhandelingsmarge. Het NCMV aanvaardt het syndikaal feit. “

De meeste KMO-patroons hebben echter een heilige schrik voor vakbondsbemoeienissen. “Die houding verstrakte na de sociale onlusten van einde 1994, ” weet Thys. “Er rijst intern verzet tegen de idee van gesprekken met de vakbonden. Bij het woord vakbond denken onze leden aan bedrijfsbezettingen, solidariteitsstakingen, brandende banden, piketten op het industrieterrein,… De bonden hebben toen een enorme taktische blunder gemaakt. “

HANS BROCKMANS

MINDER LOONLAST, MEER AANWERVINGEN Percentage KMO’ers dat naar eigen zeggen zal aanwerven bij een verlaging van de loonlast. (Bron : Marketing Development, 1993).

PETRUS THYS (L) EN KRIS PEETERS (NCMV) Harder opboksen tegen het VBO dan tegen de vakbonden.

BEDRIJFSBEZETTINGEN Sinds de syndikale onlusten, einde 1994, rijst intern verzet bij deNCMV-leden tegen het aanvaarden van het “syndikaal feit” voor KMO’s.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content