Wie betaalt het leergeld ?
Het academiejaar 1997-1998 wordt cruciaal voor de Vlaamse universiteiten. Naast het overleg over het rapport-Dillemans, dat aanstuurt op rationaliseringen en samenwerkingsverbanden, werkt de Vlaamse overheid ook aan een nieuw financieringsplan voor de universiteiten. Komen de kleinere (kandidatuur)afdelingen in de verdrukking ?
De start van het academiejaar 1997-1998 is verleden week niet onopgemerkt voorbijgegaan. Oorzaak was de bekendmaking van het zogenoemde rapport- Dillemans, dat als basis dient voor het overleg volgende maand tussen minister van Onderwijs Luc Van den Bossche (SP) en de rectoren over de optimalisatie van het bestaande universitaire aanbod in Vlaanderen.
In zijn plan gaat Roger Dillemans, gewezen rector van de Katholieke Universiteit Leuven ( KU Leuven), uit van nog vier volwaardige universitaire pijlers in Vlaanderen : de KU Leuven, de Universiteit Antwerpen ( UA), de Universiteit Gent ( UG) en de Vrije Universiteit van Brussel ( VUB). Instellingen die hele studiecycli aanbieden en die volgens de Vlaamse Interuniversitaire Raad(Vlir) in het academiejaar 1995-1996 respectievelijk 26.811, 8843, 19.951 en 8005 studenten inschreven. De kleinste universiteiten van die vier VUB en UA mogen volgens Dillemans gerust onderwerp van een schaalvergroting worden. Waarop rector André Oosterlinck van de KU Leuven nog een stapje verder ging : Oosterlinck pleitte verleden week voor ten hoogste drie, en indien mogelijk twee universiteiten in Vlaanderen.
Nieuw financieringsplan
Deze plannen hangen als een zwaard van Damocles boven kleinere (kandidatuur-)afdelingen, zoals het Diepenbeekse Limburgs Universitair Centrum(LUC), de Afdeling Kortrijk van de KU Leuven (Kulak) en de Katholieke Universiteit Brussel(KUB) respectievelijk met 2229, 794 en 777 studenten in het academiejaar 1995-1996. Zeker nu het ministerie van Onderwijs aan een nieuw financieringsplan werkt voor de universiteiten.
Vandaag bepaalt het aantal studenten mee de grootte van de overheidsdotatie voor Vlaamse universiteiten. Sinds 1971 krijgen die een forfaitaire financiering voor hun werkingskosten. Een decreet uit 1991 breide een fluctuerend luik aan de enveloppe vast : onderwijs belastbare eenheden (OBE’s) werden vergoed tegen een indexeerbaar tarief van 97.000 frank. OBE’s zijn eigenlijk studenten, naargelang van hun studierichting en studiejaar vermenigvuldigbaar met coëfficiënt 1, 2 of 3. Oorspronkelijk streefde de wetgever naar een half-om-half-verhouding tussen beide enveloppes, maar in de praktijk ligt de vaste vergoeding beduidend hoger, al hinkt de indexering fors achter op de reële kostenevolutie.
Het ministerie van Onderwijs werkt momenteel aan een nieuw financieringsplan voor de universiteiten, dat over drie of vier weken wordt voorgesteld aan de Vlaamse regering en het Vlaams parlement. Woordvoerder Marc Pattyn van het ministerie van Onderwijs : “De universiteiten krijgen 300 miljoen extra krediet, maar niet langer op basis van het historische forfait van 1991, dat door de evoluties is voorbijgesneld.” Over welke richting het dan wel precies uitmoet, wil het kabinet nog geen commentaar kwijt. De administratie voor onderwijs weet het evenmin. Linda De Cock : “Er bestaan verschillende scenario’s, met telkens één gemeenschappelijke noemer : de gelijkschakeling van het aantal OBE’s per opleiding.
Nu is de overheidsdotatie
voor werkingskosten nog wel de grootste, maar lang niet meer de enige bron van inkomsten voor een universiteit. “De werkingskosten,” zegt VUB-rector Els Witte, “maken iets meer dan de helft uit van het uitgavenpatroon van een universiteit. Het wetenschappelijk onderzoek bepaalt steeds meer het gezicht van de instelling.” Niet het minst omdat Vlaams minster-president Luc Van den Brande (CVP) vastbesloten lijkt om de omvang van de onderzoeksfondsen op te trekken naar het niveau van de buurlanden. Maar : de kandidatuurinstellingen hebben weinig of geen ruimte voor wetenschappelijk onderzoek, dus stuurt het plan-Dillemans aan op volwaardige universiteiten met een volledige opleiding, inclusief een wetenschappelijk onderzoeksteam.
“Dat betekent niet dat kandidatuurinstellingen geen onderzoekscel kunnen hebben,” vindt Claire Van de Velde, coördinator van de dienst onderzoeksbeleid aan de UG. “Alleen dat ze projectmatig moeten samenwerken met andere universiteiten. Dat kan perfect, ook netoverschrijdend, over de ideologieën heen, als de twee partijen elkaars specialiteiten erkennen en de taken afbakenen. Het moet ook, om te vermijden dat de instellingen van de eerste cyclus over een kwarteeuw gedegradeerd zijn tot doorgeefluiken van informatie.”
Samenwerking met bedrijven
De kandidatuurinstellingen reageren bits. “Natuurlijk kán wetenschappelijk onderzoek aan een instelling als de onze,” verzekert voorzitter Marcel De Cuyper van het Interdisciplinair Research Centrum ( IRC) aan de Kulak. “Wij voeren interdisciplinair biomedisch onderzoek uit in samenwerking met Innogenetics, Janssen Farmaceutica of Vandemoortele. Een klein centrum als het IRC heeft als voordeel dat we het interdisciplinaire aspect op de spits kunnen drijven, omdat alle wetenschappers dezelfde ruimtes en apparatuur moeten delen. Wel kunnen we bij gebrek aan licenties moeilijker rekruteren en moeten we onze werkzaamheden voor het bedrijfsleven beperken, omdat de publicatieplicht zwaarder weegt op onze kleine onderzoeksgroep dan op de beter bemande labs.”
De universiteiten
halen 15 tot 20 procent van hun externe inkomsten uit samenwerkingsprojecten met het bedrijfsleven. Het jaarverslag van de UG meldt voor vorig jaar bijna 2 miljard onderzoekssubsidies vanuit de overheid, bijna 1 miljard werd uitbetaald door privé-bedrijven en het Instituut voor Wetenschap en Technologie ( IWT). Het laatste aandeel blijft in alle universiteiten groeien, ook via spin-offs op de ondernemersmarkt. Aan de rand van de universitaire onderzoekscentra heeft zich bovendien het fenomeen van de researchparken gevormd : bedrijvenparken bevolkt door firma’s die aan wetenschappelijk onderzoek en innovatie doen en die met de beherende universiteit een preferentiële band onderhouden. “Die omschrijving is vaag,” bekent Jean Vereecken, voorzitter van de commissie industrieel beleid van de VUB. “Het onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek of technologische ontwikkeling wordt niet gemaakt, pas de jongste jaren sluiten we ook effectief contracten met de bedrijven in zo’n park af.” Maar Leuven heeft intussen wel een goed bevolkt researchpark in Haasrode, Gent in Zwijnaarde ; in de researchparken in Zellik, Neder-over-Heembeek, Mechelen-Zuid en in de toekomst ook in Beersel hebben VUB en bedrijfswereld een duidelijke band. Ook de Kulak volgt. “Eerstdaags worden de plannen voor het researchpark geconcretiseerd, met in het hart ervan een incubatie- en innovatiecentrum dat nauw samenwerkt met de cluster van de Vlaamse Kunststofcentrale ( VKSC) en met teflonkunststofbewerker Erta uit Tielt,” zegt Marcel De Cuyper.
FRANK DEMETS
WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK AAN DE UNIVERSITEIT Het aandeel van het (al dan niet privé-gesponsorde) onderzoek weegt steeds zwaarder door in het universiteitsbudget.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier