Wettelijke oplossing in de maak

Vlugger dan verwacht, heeft de regering een oplossing gevonden voor het probleem van de wettelijke vergoedingen die aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten worden uitgekeerd.

Een kleine twee jaar geleden schreef het Arbitragehof geschiedenis, toen het besliste dat slachtoffers van arbeidsongevallen fiscaal gediscrimineerd werden. Die discriminatie heeft te maken met de manier waarop vergoedingen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid worden belast.

Bij privé-ongevallen is een gemeenrechtelijke schadevergoeding wegens blijvende arbeidsongeschiktheid slechts belastbaar als het ongeval een inkomensverlies tot gevolg heeft, en dat verlies door de vergoeding wordt gedekt. Bij arbeidsongevallen of beroepsziekten was dat tot voor kort volledig anders: de vergoeding wegens blijvende arbeidsongeschiktheid werd altijd belast. Ook als het slachtoffer geen inkomensverlies leed en hij bijvoorbeeld zijn normale bezoldigingen verder uitbetaald kreeg.

Verleden.

Maar dat behoort voortaan tot het verleden. Begin dit jaar liet de administratie immers weten dat zij zich neerlegde bij het oordeel van het Arbitragehof. Het nieuwe administratieve standpunt werd kort daarna in een circulaire toegelicht. Daaruit bleek dat de administratie de vergoedingen wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten voortaan ook onder bepaalde voorwaarden onbelastbaar acht. Vereist is dat het gaat om vergoedingen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid die op basis van de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten uitbetaald worden; en dat de genieter ingevolge het arbeidsongeval of de beroepsziekte geen effectief inkomensverlies lijdt.

Sein.

Maar daarmee was het probleem niet opgelost. Het arrest van het Arbitragehof en de daaropvolgende administratieve circulaire blijken in de praktijk immers voor veel belastingplichtigen het startsein geweest te zijn om, niet alleen voor de toekomst, maar ook voor het verleden de belastingvrijstelling op te eisen.

Van de naar verluidt 400.000 betrokkenen zijn er blijkbaar heel veel die bij de administratie een bezwaar hebben ingediend of een ontheffing van ambtswege hebben aangevraagd. Zo veel zelfs, dat de administratie het blijkbaar niet meer zag zitten om al deze dossiers op de normale wijze af te handelen.

Vandaar dat binnen de regering gezocht is naar een oplossing die iedereen tevreden kan stellen. Die oplossing is inmiddels gevonden, enerzijds in een bijzonder taxatiestelsel en anderzijds in een eenmalige afwijking van de normale procedureregels.

Vermoeden.

Het bijzonder taxatiestelsel houdt om te beginnen in dat de rechtspraak van het Arbitragehof in principe bevestigd en tot wettelijke regel verheven wordt. Vergoedingen die wegens blijvende arbeidsongeschiktheid uitgekeerd worden op basis van de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten, zijn voortaan nog slechts belastbaar in de mate dat zij een bestendige derving van inkomsten herstellen.

Tegelijk worden twee wettelijke vermoedens ingebouwd om te vermijden dat in de praktijk eindeloze discussies zouden ontstaan over de vraag of er nu wel of geen inkomensverlies is. Het eerste vermoeden betreft alle belastingplichtigen waarvan de invaliditeitsgraad hoogstens 20% bedraagt: de wettelijke vergoedingen inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten (wegens blijvende arbeidsongeschiktheid) worden bij hen nooit geacht een inkomensverlies te dekken. Zij blijven dus zonder meer belastingvrij.

Het tweede vermoeden betreft de slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten met een invaliditeitsgraad van meer dan 20%. Bij hen worden dezelfde vergoedingen vermoed geen inkomensverlies te dekken zo lang ze niet hoger dan een bepaald percentage liggen. Dat percentage wordt vastgesteld aan de hand van een breuk met in de teller 20% en in de noemer de werkelijke invaliditeitsgraad. Voor iemand met een invaliditeitsgraad van 50% bedraagt de breuk 20/50. Zijn vergoeding wordt dus voor 40% vermoed belastingvrij te zijn. Bij een invaliditeitsgraad van 80% is de breuk gelijk aan 20/80 en daalt het vermoedelijke belastingvrije gedeelte naar 25%.

Dat vermoeden kan worden weerlegd. Als de belastingplichtige van oordeel is dat de vergoeding in een grotere mate geen inkomensverlies dekt, heeft hij het recht om dat aan te tonen. Slaagt hij in dat bewijs, dan wordt het grotere gedeelte van belasting vrijgesteld.

Procedure.

De nieuwe regeling – die inmiddels opgenomen is in een wetsontwerp dat de normale parlementaire procedure doorloopt – zal in werking treden met ingang van aanslagjaar 1999. Daaruit volgt dat zij meteen een oplossing moet bieden voor de talrijke bezwaarschriften die voor het verleden ingediend zijn.

Maar omdat die zo talrijk zijn, is voor het aanslagjaar 1999 meteen in een afwijkende procedure voorzien.

In twee woorden gezegd, komt die erop neer dat voor het aanslagjaar 1999 de normale administratieve procedureregels buiten werking worden gesteld voor alle betwistingen die betrekking hebben op de vergoedingen waarvan sprake. De administratie zal voor dat aanslagjaar de belastingtoestand van alle betrokkenen – rekening houdend met de nieuwe wettelijke regeling – ambtshalve kunnen rechtzetten, zonder bijvoorbeeld rekening te moeten houden met de ingediende bezwaarschriften. Die zullen geacht worden ingewilligd te zijn, zodra de administratie ambtshalve de nodige rechtzettingen doet (tenzij de belastingplichtige zich alsnog tegen die rechtzetting verzet).

Voor die rechtzettingen zal de administratie ook niet gebonden zijn door de aanslagtermijnen waaraan zij zich normaal moet houden. De keerzijde van de medaille is dat de administratie zich evenmin aan de normale aanslagtermijnen zal moeten houden om voor het aanslagjaar 1999 nog taxaties door te voeren in die gevallen waarin de betrokkenen de verkregen vergoedingen ten onrechte niet (meer) op hun aangifteformulier hebben vermeld.

Tweeduizend.

Wat met het aanslagjaar 2000? De bijzondere procedureregels waarvan hoger sprake, gelden enkel voor het aanslagjaar 1999. Voor het aanslagjaar 2000 moet men bijgevolg de gewone procedureregels volgen. Dat wil zeggen dat de belastingplichtige in voorkomend geval wel formeel bezwaar moet indienen en dat bijvoorbeeld ook alle gewone aanslagtermijnen van toepassing zijn.

Voor het overige zal alles afhangen van wat op het aangifteformulier is vermeld.

Voor het aanslagjaar 2000 moest het aangifteformulier in de personenbelasting in beginsel tegen eind juni worden ingediend. Maar de minister van Financiën heeft op de valreep beslist de indieningstermijn met drie weken te verlengen tot 20 juli. Het is dus mogelijk dat een aantal belastingplichtigen op dit ogenblik hun aangifte nog moeten indienen. Zij zouden bijgevolg kunnen overwegen om meteen de nieuwe regeling toe te passen (al is daarvoor, op de keper beschouwd, vereist dat de nieuwe regeling definitief in het Parlement is goedgekeurd en dat is – op het ogenblik dat deze regels geschreven worden – nog niet het geval).

Onderscheid.

Wat als zij hun aangifte al hebben ingediend of de nieuwe regeling niet in deze aangifte toepassen? Men moet dan een onderscheid maken naargelang zij als gevolg van het arbeidsongeval of de beroepsziekte wel of geen inkomensverlies hebben geleden dat door de verkregen (wettelijke) vergoedingen wordt gedekt.

Hebben zij wel een inkomensverlies geleden, dan zullen ze de verkregen vergoedingen normaal gezien nog steeds, zoals voorheen, op het aangifteformulier hebben vermeld. Zodra de nieuwe wettelijke regeling in voege treedt, moeten ze nakijken of en in welke mate de aangegeven vergoedingen hoger zijn dan het bedrag dat ze wettelijk nog moesten aangeven. Bij een invaliditeitsgraad van ten hoogste 20% is de vergoeding in de nieuwe regeling, zoals gezegd, volledig belastingvrij. Bij een hogere invaliditeitsgraad is in ieder geval een gedeelte belastingvrij (zie hoger). Wie meer heeft aangegeven, zal dus moeten uitkijken dat hij op dat hogere gedeelte niet wordt belast. Is dat wel het geval, dan moet in ieder geval bezwaar worden ingediend.

Slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten die geen inkomensverlies hebben geleden, zullen de wettelijke vergoedingen die zij wegens blijvende arbeidsongeschiktheid hebben verkregen, allicht niet meer op het aangifteformulier hebben vermeld. Zij konden zich immers al beroepen op de rechtspraak van het Arbitragehof waar de administratie zich begin dit jaar bij heeft neergelegd. Hun toestand wordt door de nieuwe wettelijke regeling alleen maar bevestigd.

Hebben zij de verkregen vergoedingen ondanks alles toch nog op het aangifteformulier vermeld, dan zullen zij het aanslagbiljet ook nauwkeurig moeten onderzoeken om na te gaan of de belastingvrijstelling wel of niet is toegepast. Indien nodig, zal ook hier bezwaar moeten worden ingediend.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content