Welke toekomst ?
Door de overheid erkende sociale secretariaten zijn een uniek Belgisch fenomeen. Tussen 1945 en vandaag rijfden ze de loonadministratie van 8 op 10 bedrijven binnen, goed voor bijna de helft van de werknemers in de privé-sector. Maar hebben deze instituten ook nog een toekomst in het nieuwe Europa ? Trends publiceert exclusief de resultaten van een aan de VUB gevoerd onderzoek.
De markt van de sociale secretariaten blijft afgeschermd. De meeste van deze dienstengroepen zijn vzw’s en hoeven dus geen jaarverslag op te maken en sinds jaar en dag bestaat er een overeenkomst tussen de RSZ en de Unie van Sociale Secretariaten om geen cijfergegevens bekend te maken. De cijfers die de sociale secretariaten zelf publiceren, moeten omzichtig worden benaderd. Dat het fenomeen de jongste 25 jaar een enorme groei kende, staat echter buiten kijf.
De eerste divisie, althans wat het aantal leden-werkgevers aangaat, wordt in willekeurige volgorde gevormd door Assubel-De Familie, Groep S (vooral sterk in het Franstalig landsgedeelte), HDP, SBB, SD, Securex, SFD en Sociaal Bureau. Groep S en Assubel-De Familie spannen hier de kroon. Deze top-8 controleert samen drie vierden van de markt. De rest verdeelt de kruimels en zou het in een verscherpte concurrentieslag moeilijk kunnen krijgen.
Maken we de rangschikking op in functie van het aantal aangesloten werknemers, dan komt SD met voorsprong als sterkste uit de hoek en neemt SBB onder de echt groten plaats. SD, SBB, Securex, Groep S en Assubel-De Familie verdelen onder elkaar meer dan 80 % van het aantal werknemers dat met een sociaal secretariaat te maken heeft.
Bureaucratische zegen
De sociale secretariaten werden groot bij de gratie van het Belgische overlegmodel en vooral van de steeds ingewikkelder wordende sociale en arbeidswetgeving annex collectieve arbeidsovereenkomsten. In haar licentieverhandeling “Sociale secretariaten, de rol en de toekomstperspectieven” schrijft Inge De Weert (VUB) : “De sociale secretariaten zijn ontstaan uit de anarchistische ontwikkeling van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. De noodzaak om de werkgevers te informeren over al hun verplichtingen en om aan deze verplichtingen in hun plaats te voldoen, was hiervan een logisch gevolg.”
De eerste kiemen dateren van 1937, maar de blauwdruk van het sociaal secretariaat kwam er in 1945. Instellingen, opgericht op initiatief van groepen werkgevers, konden van dan af optreden als vertegenwoordiger van hun leden bij het vervullen van de sociale formaliteiten. Zij mochten zelfs optreden “in naam van en voor rekening van de werkgever”. De sociale secretariaten moeten de vorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk (vzw). Naarmate de secretariaten in de loop der jaren hun dienstenpakket uitbreidden tot buiten hun wettelijk vastgelegde opdrachten, richtten ze voor de nevenactiviteiten (kinderbijslagfonds, sociale-verzekeringskas, dienst veiligheid en milieu, arbeidsgeneeskunde, opleidingen, advies…) aparte vennootschappen of vzw’s op. Zo groeiden de voornaamste secretariaten uit tot de kern van groepen met heel gevarieerde activiteiten. Tegelijkertijd verzwakte ook de oorspronkelijke band met specifieke werkgeversorganisaties : de meeste sociale secretariaten gingen diensten verlenen aan ondernemingen buiten de doelgroep waarvoor ze waren opgericht.
Tussen 1970 en 1995
bleef het aantal hoofdkantoren stabiel, weliswaar met een daling halfweg de jaren ’80 (1970 : 46 organisaties, 1985 : 39 organisaties, 1995 : 45 organisaties). Het aantal filialen kende evenwel bijna een verdriedubbeling. De grote secretariaten brachten hun diensten geografisch zo dicht mogelijk bij de klant.
Het aantal klanten groeide tussen 1945 en 1995 niet verschrikkelijk snel maar volgehouden met ongeveer 2 % per jaar. Dit tempo houdt ongetwijfeld gelijke tred met de toenemende complexiteit van de sociale wetgeving. De jongste 10 jaar wordt ook in de trend naar uitbesteding van niet-kernactiviteiten een verklaring gezocht. Zo waren er in 1970 53.304 werkgevers aangesloten bij een erkend sociaal secretariaat (of een marktdekking van 33,3 %). Op 30 juni 1995 noteerde men 165.262 aangesloten werkgevers op een totaal van 211.190 (of een marktdekking van maar liefst 78,25 %). De werkgevers-leden hadden allen samen 454.836 werknemers in dienst in 1970 (of 16,4 % van het totale aantal aan de RSZ onderworpen). Het aantal werknemers in 1995 dat zijn loonbrief opgemaakt zag door een erkend sociaal secretariaat steeg tot 1.434.089 of 48,8 % van de totale populatie (zie grafiek).
Deze penetratie mag gerust indrukwekkend worden genoemd, zeker gezien het vrijwillige karakter van aansluiting. Maar zijn de secretariaten hiermee niet aan het eind van hun latijn gekomen ? Inge De Weert schat het groeipotentieel nog op 10 %, wat tegen het huidige groeiritme zou leiden tot een stagnatie rond de eeuwwisseling.
De dynamiek van deze gespecialiseerde ondernemingen, die ondanks hun vzw-structuur zeer bedrijfsmatig worden bestuurd, dwingt hen echter tot groei. In dit perspectief denken ze druk na over herstructureringen, fusies en samenwerkingsverbanden. De sociale secretariaten van Assubel en De Familie, afzonderlijk al belangrijke spelers, versmolten in maart 1996 tot de grootste entiteit op de markt. Het grote met het NCMV verbonden Sociaal Bureau sloot (ook vorig jaar) een samenwerkingsverband met het kleine Sodiro. Toen verklaarde onderdirecteur Karel Ghesquière van de overkoepelende ADMB-groep (met onder meer Sociaal Bureau en Sofim) dat het “leven en laten leven” onder de grote sociale secretariaten verleden tijd is (zie Trends van 1 augustus 1996). Hij bevestigt dat de “vrije markt” de nog te overtuigen niet-klanten klein is en dat dit de concurrentie verscherpt. Ghesquière maakt gewag van een prijzenslag, een thema dat alle woordvoerders van sociale secretariaten aankaarten en waarvan ze steevast allen beweren dat ze er niet aan meedoen omdat ze allen de kwaliteit van de dienstverlening willen laten primeren.
Tegelijkertijd worden de sociale secretariaten ook van buiten hun eigen sector bestookt. Het consultancybedrijf Ernst & Young bijvoorbeeld maakte school door een eigen sociaal secretariaat op te richten om er zijn adviesverlening mee aan te vullen. Vlak voor de vakantie kwam er ook nog eens een strategische alliantie tot stand tussen dit sociaal secretariaat van Ernst & Young en de snel trappende tandem Assubel-De Familie. Is dit een voorteken van een steeds verderschrijdende branchevervaging en totale concurrentie ?
Meer diensten
Zowat 85 % van de klanten van de sociale secretariaten zijn kleine werkgevers met minder dan 10 werknemers (zie tabel). Vooral de jongste 15 jaar slaagden enkele van de grotere secretariaten (waaronder SD, familie van het VEV, en SBB uit de stal van de Boerenbond als koplopers) een doorbraak te realiseren naar de middelgrote en zelfs grote ondernemingen. In de grootteklasse 200 tot 1000 werknemers doet ruim de helft van de ondernemingen een beroep op een sociaal secretariaat. Een puik resultaat, omdat vanaf deze bedrijfsgrootte er toch meestal een personeelsdienst in huis is en er middelen voorhanden zijn om de personeelsadministratie zelf te verzorgen. Zelfs 3 op 10 grote ondernemingen vinden de weg naar het sociaal secretariaat. Volgens waarnemers zoals professor Jacques Vilrokx (TESA-VUB), die optrad als promotor van het proefschrift van Inge De Weert, moeten de verdere uitbreidingsmogelijkheden van de secretariaten naar de grote ondernemingen niet worden overschat. Vilrokx ziet een nieuw doelpubliek eerder bij de overheid en aanverwante diensten tot stand komen.
“Grote klanten” bieden bovendien niet alleen voordelen, zoals prestige, referenties en kapitalen aan sociale-zekerheidsbijdragen. Grote ondernemingen weten doorgaans een zeer scherpe prijs af te dwingen en brengen stabiliteitsrisico’s met zich mee.
Om hun ambities
waar te maken, begonnen de sociale secretariaten vanaf het midden van de jaren ’80 hun dienstverlening stevig uit te breiden. De klassieke loonadministratie en -berekening werd aangevuld met sociaal-juridisch advies (deze informatieve taak werd gaandeweg belangrijker), sociale audit, strategisch advies, vorming en opleiding, informatisering op het vlak van personeelsbeleid (met eigen programma’s of in alliantie met een softwarehuis) en zelfs heuse human resources consultancy. Sommige secretariaten gaan daarin vrij ver en voorzien zelfs in een “vliegende” of “ambulante” personeelsdienst die in noodgevallen de personeelszaken van de klant tijdelijk kan overnemen. De stap naar een globaal sociaal management is in ieder geval gezet. Vooral van de informatisering, het gebruik van nieuwe media en communicatievormen en het inzetten van sociale adviseurs en managers verwachten de secretariaten een consolidatie van hun riante positie in de bedrijven.
Internationalisering daarentegen staat nog in zijn kinderschoenen. Voorzichtig verkenningswerk in de buurlanden wijst alvast niet in de richting van een snelle internationale expansie, die een oplossing zou kunnen zijn voor de marktverzadiging in België.
Alle sociale secretariaten mikken in de eerste plaats op productdifferentiatie en de ontwikkeling van nieuwe diensten om hun positie te versterken. De vraag is of ze op sommige terreinen echt de concurrentie zullen aankunnen met de grote consultants en met gespecialiseerde instellingen (bijvoorbeeld op het vlak van vorming). De sociale secretariaten lijken op het eerste gezicht een uitstekende uitgangspositie te hebben door hun alomtegenwoordigheid in het bedrijfsleven, maar beschikken ze ook over de nodige middelen en organisatie voor deze operatie ?
JOS GAVEL
JACQUES VILROKX EN INGE DE WEERT (VUB) Binnen de Europese Unie opent zich een nieuwe markt, maar de sociale secretariaten spelen er nog onvoldoende op in.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier