Water als levensbron
Van hub-city Singapore reizen we naar Bali, het eiland van de goden, waar water zowel de reële als de spirituele levensbron is. Op geen enkele plek ter wereld bepaalt de aanwezigheid van de goden zo sterk de gang van het dagelijkse leven. Vervolgens vliegen we letterlijk downunder, naar de bruisende wereldstad Sydney, waarvan de contouren bepaald worden door de grillige vorm van de natuurlijke haven.
Van Singapore naar Bali. Leuk. Het contrast tussen de hub-city – die de verbinding vormt tussen het westen en de rest van het oosten, en waar geld zo’n belangrijke rol speelt – en het hemelse eiland Bali grijpt werkelijk naar de keel. Wordt het leven in Singapore bepaald door de ratio, vastgelegd in wetten en reglementen en de ongeschreven codes van handel en nijverheid, dan geldt in Bali het recht van de goden. Met drie miljoen zijn ze – de goden – en ze bepalen elke seconde van het menselijke leven. Ze zijn het cement van de sociale structuren en de Balinese samenleving in haar geheel. De goden zijn alomtegenwoordig en zelfs de grote toestroom van toeristen kan de riten en tradities niet in gevaar brengen. Gelukkig maar. In dit opzicht is Bali de uitzondering die de regel bevestigt. Het eiland is trouwens een hindoe-enclave die zonder problemen stand houdt in een groot en overwegend islamitisch land. Met zijn warm, maar nooit te warm klimaat is het een ideale verademing na een reeks slopende vergaderingen in Singapore, Hongkong, Kuala Lumpur of Djakarta.
We vliegen met een Boeing 777-200, de triple seven, het jongste speelgoedje van Singapore Airlines (SIA). Voor de grap en ter gelegenheid van één of ander jubileum heeft SIA er 77 stuks van besteld, double seven. De economy class is praktisch ingericht met 3 keer 3 zetels, in plaats van de vaak terugkerende combinatie 2-5-2. SIA is de enige maatschappij die nog champagne à volonté schenkt in de economy class. Met name de Piper-Heidsieck.
We overschrijden de evenaar ergens boven de Zuid-Chinese Zee. Niemand die er nog van opkijkt. Dat is ooit anders geweest. Toen de mens minder mobiel was dan vandaag, werden reizigers die voor het eerst de evenaar overschreden, kaal geschoren. Een traditie die jammer genoeg verloren ging. Ziet u de kapper al aan het werk in het vliegtuig?
We worden gebriefd over een op til zijnde ceremonie in de buurt van het kunstenaarsdorp Ubud meteen na een paspoorcontrole door de imigrasi (er zijn wel meer Nederlandse woorden in het Indonesisch al zijn onze Noorderburen er al vijftig jaar weg: zo staat kopi kopi bijvoorbeeld voor een kopje koffie). We zoeken aangepast vervoer en begeven ons met alle bagage naar het hart van het eiland. In Bali maak je best niet te veel plannen op voorhand maar informeer je ter plaatse wat er gaande is. Met een beetje ‘geluk’ kan je op die manier een crematie bijwonen, een begrafenisfeest zonder weerga.
Die avond heeft een Odalan-ceremonie plaats, die om het jaar – dat wil zeggen om de 210 dagen volgens de Balinese kalender – wordt gehouden. De verjaardag van elke tempel wordt gevierd. En er zijn meer tempels dan huizen in Bali. Elke woning heeft er minstens één en elk dorp minstens vier. Zelfs de luchthaven van Denpasar is uitgerust met een heus tempelcomplex. Meteen begrijpt men waarom Balinezen het hele jaar door bezig zijn met het voorbereiden van één of ander tempelfeest.
In dit dorp wordt de godin Dewi Sri gevierd, de godin van de rijst, het water, de vruchtbaarheid. Het feest duurt drie dagen en is aan zijn apotheose toe. Bezoekers zijn welkom, op voorwaarde dat ze een sarong en slendang, een sjerp om de zijden wikkelrok op te houden, ombinden. Enkele honderden vrouwen dragen grote schalen op het hoofd waarop tientallen vruchten zijn gestapeld: de fruitschaal is het offer voor de godheid. De mannen spelen indringende muziek op de gamelan en voeren gemaskerd de dans van de Barong op. Er wordt wierook gebrand en de offers worden door de priester besprenkeld met gewijd water uit een heilige bron. De wierook brengt de ziel van het offer naar de goden. Waarna de rijpe vruchten mee naar huis genomen en feestelijk verorberd worden.
Authenticiteit is de hoofdtroef van Bali. Het eiland is een voorbeeld van hoe toerisme en cultuur naast elkaar kunnen bestaan zonder elkaar (al te veel) schade te berokkenen. Natuurlijk gaan de inwoners mee met de ‘vooruitgang’ en pikken zij ook een graantje mee van de westerse cultuur. De televisie, de scooter en de gsm hebben het eiland veroverd. En de Balinese band Spectrum speelt ‘s avonds in de nachtclub van het hotel Grand Hyatt Bali covers van Cher en Madonna. En op voortreffelijke wijze. Dat brengt ons bij een andere grote kwaliteit van het eiland. De hotellerie, die op eenzaam hoog niveau staat.
Nergens ter wereld is er zo’n concentratie van luxe-resorts en hotels die kunnen bogen op een verbluffende dienstverlening. Een verblijf op Bali betekent letterlijk genieten en verwend worden. Een ideale stop dus op een wereldreis tussen twee kosmopolitische steden in. Misschien heeft het wel met de aanwezigheid van zoveel goden te maken: Bali is het symbool van de gastvrijheid. De meeste van die luxehotels – van 20 tot 800 kamers – bevinden zich op het zuidelijke schiereiland Nusa Dua. Deze concentratie zorgde er mee voor dat de rest van het eiland maagdelijk gebleven is. Men hoeft geen uur te rijden om er heerlijke wandelingen te maken tussen de rijstvelden en de meest authentieke dorpen.
Eén van die hoteltoppers is Grand Hyatt Bali. One of the world’s greatest resorts, meldt de folder met fierheid. Een lange reeks awards moet dit bewijzen. Met als klap op de vuurpijl de score van 100% die het hotel vanwege zijn service toegekend kreeg door de lezers van Conde Nast Traveler ( Traveller wordt in het Amerikaans Engels met één ‘l’ geschreven: het gaat dus om de Amerikaanse editie). En laat ons eerlijk zijn: Amerikaanse toeristen zijn niet de makkelijkste.
Na een verblijf van enkele dagen moet je inderdaad besluiten dat de service in dit resort aan de perfectie grenst. Maar het leven in een hotel zit soms vol verrassingen. Zelfs in het zo hoog aangeschreven Grand Hyatt Bali kan je even opschrikken van een onverwachte ontmoeting met een viervoeter die je eerder zou verwachten als huisdier in het onsterfelijke Fawlty Towers van en met John Cleese… Laten we het maar rangschikken onder de kleurrijke anekdotes die het peper en zout van een verre reis vormen?
Helemáál komisch werd het toen één van de Japanse toeristen bij het ontbijt wat onbezonnen zijn stoel achteruitschoof, met meubel en al in de lotusvijver terecht kwam en kopje onder ging. De koi-karpers schrokken behoorlijk in de vijver, maar de twee meter lange huisvaraan liet zich allerminst intimideren door de onverwachte indringer in zijn biotoop. Het attente Balinese hotelpersoneel kwam vierklauwens aangespurt om de hulpeloze Japanner uit het water te vissen. Toen de ongelukkige Aziaat molenwiekend op het droge stond af te druipen, werd hij bovendien door zijn eega uitgescholden – althans dat vermoeden we – dat het mooi om horen was. Om te sterven. Dit had Basil Fawlty zélf moeten meemaken.
Ons verblijf in Bali is een uitstekende test om uit te maken of de formule van de wereldreis werkt. Met andere woorden: kan men aan de hand van een verblijf van nauwelijks drie nachten een bevredigende reisindruk opdoen. Het antwoord is ja. Op voorwaarde dat je op die drie dagen niet het hele eiland wil zien, want dan verdrink je in de rijstvelden. Kies zorgvuldig een aantal activiteiten uit die voldoende afwisseling bieden en je een mooi beeld geven van de mogelijkheden van het eiland. Wat altijd helpt is mensen ter plekke vragen je wegwijs te maken. Zo konden wij de hulp inroepen van een echtpaar uit Vlaanderen – Marc en Marleen Jacobs – dat al jaren in Indonesië rondreist en er een inbound touroperating heeft opgestart voor individuele reizigers en incentive groups ( kelana@indo.net.id). Marc is trouwens geen onbekende voor de stripliefhebbers want hij figureerde onder de schuilnaam Marcus Jacobus in een recent meesterwerk van Vandersteen (De Mompelende Mummie) tussen Lambik en Jerom en de peniskokerdragende Dani in Iryan Jaya (onlangs uitgeroepen tot onafhankelijk West-Papoea).
We hebben nog een andere landgenoot leren kennen in Bali: kunstschilder A.J. Le Mayeur de Merprés, wiens woonhuis in Sanur vandaag een museum is. Le Mayeur (1880-1958) verbleef lange tijd op Bali en schilderde al wat mooi en lief was. Hij wordt er aanzien als een belangrijk ‘vertegenwoordiger’ van de Balinese school. Recent werd hij zelfs in België ontdekt en zijn werken worden nu in ons land voor enkele miljoenen afgehamerd. Als de schilderijen die in zijn museum in Bali tentoongesteld worden, representatief zijn voor de kwaliteit van zijn oeuvre, dan overstijgt Le Mayeur niet het niveau van de betere zondagsschilders. En dat is toch wel heel jammer want de schoonheid van dit land en vooral van zijn vrouw zou dan een onbenutte bron van inspiratie geweest zijn.
Maar goed, we hebben in Bali gelukkig nog andere inspirerende dingen gedaan behalve schilderijen bekijken: een bezoek aan de 17de eeuwse tempel Pura Taman Ayun, schoolvoorbeeld van de Balinese architectuur; het bijwonen van hanengevechten, favoriet tijdverdrijf van de mannen; een spectaculaire boottocht met Sailsensations naar het eiland Lembongan, waar zich een schitterend honeymoon resort bevindt met dezelfde naam; een wandeling door de mooiste rijstvelden van de wereld, helaas ook de drassigste; een helikoptervlucht boven de Ulu Watu-tempel; het culinair genieten van de interessante Balinese keuken waarin het speenvarken – weliswaar postuum – een ererol toebedeeld krijgt…
En dan was er ook een minder positieve ervaring. Tot voor kort waren ceremoniële dansen in de hotels verboden, maar onder druk van de toerisme-industrie worden die opnieuw opgevoerd. Nu kan men dus in het hotel een Kecac-dans bijwonen, de magische dans- en zangceremonie ter ere van de heilige vogel Garuda, die vroeger alleen plaatsvond bij zonsondergang langs de rand van de zee. Door de ceremonie te verhuizen, verliest ze de magische aantrekkingskracht die uitgaat van de sublieme omgeving en wordt ze uitgehold tot een folkloristische opvoering. Op die manier dreigt men het subtiele evenwicht dat deze cultuur overeind houdt, toch aan het wankelen te brengen. Opletten is de boodschap. Want cultuur verdraagt geen concessies.
Van de wondere wereld van de Ramayana en de Barong, van de kris en de trance, gaat onze reis verder naar Sydney, metropool, architecturaal wonder, olympische heimat. We vliegen met het Australische Ansett, aan boord van een Boeing 767-200 die wordt ingezet voor de middellange vluchten. Ansett is één van de weinige maatschappijen met een flying chef (in koksuitrusting) die de maaltijden in business en first in de cabine klaarmaakt en bijgevolg met verse producten kan werken. Voorwaar uitstekend, de red snapper met gebakken aardappeltjes, venkel, artisjokken en verse kruiden uit de tuin. De vliegende chef maakt van deze vlucht iets bijzonders.
Sydney kondigt zich hoopgevend aan wanneer we de Boeing 767 aan de grond zetten. Althans dat gevoel heb je als je de landing vanuit de cockpit kan meemaken. Sydney zal ook werkelijk dé verrassing van deze reis worden. Vaak wordt de stad vergeleken met Kaapstad, maar ze overtreft de Zuid-Afrikaanse metropool in alle opzichten. Kaapstad is een uiterst artificiële stad die wel mooi oogt van buitenaf, door het mooie decor dat beheerst wordt door de Tafelberg. Maar van binnenuit is Kaapstad veel minder mooi. De stad bestaat uit een opsplitsing van twee gedeelten en visualiseert als het ware de Apartheid die officieel niet meer bestaat maar in de harten van vele Afrikaners voortleeft. Het Waterfront is bovendien op en top Amerikaans en mist gezelligheid. Daarentegen is Sydney wél een stad met karakter. Eén van die zeldzame steden waar oud en nieuw (ondanks zijn jonge geschiedenis) zijn vergroeid tot een harmonisch geheel, een stad met een ziel en hart, die gevoed worden door het alomtegenwoordige water dat via inhammen en baaien in het stadsweefsel binnendringt. Dag en nacht varen vissers- en veerbootjes, vracht- en cruiseschepen af en aan, en laten ze de scheepshoorn loeien. Water betekent bovendien: schippers en vissers en nachtkroegen. Meer dan in Londen of Parijs of New York of Antwerpen wordt Sydney beheerst door water. Sydney is een stad ín het water.
De stad heeft bovendien een uiterst verzorgde skyline, met overwegend blauw en rood neon, dat ‘s nachts heerlijk in het kabbelende en kolkende water weerspiegelt. En dan is er het fenomenale Opera House, in werkelijkheid nog indrukwekkender dan op foto. Omdat je dan niet alleen tegen de grootsheid van het gebouw opkijkt, maar ook de fragmentering in verschillende onderdelen ontdekt en let op ongelooflijke details, zoals de mooie keramiektegels die de dakspanten bedekken. Schitterend! En zeggen dat de creator, de Deense architect Jírn Utzon, het gebouw nooit voltooid heeft gezien. Hij was in onmin geraakt met de opdrachtgevers die aan het budget gingen knagen en het concept op een aantal belangrijke punten gewijzigd hebben. Wat ook voelbaar is, zeker wanneer je het gebouw binnentreedt. Toch blijft het Opera House een meesterwerk, dé aantrekkingspool van Sydney en Australië. Samen met Harbour Bridge welteverstaan: de prachtige brug uit de jaren twintig die Sydney Harbour overspant en de linker- en rechteroever van de almaar uitdeinende stad verbindt.
Door de komst van de Olympische Spelen (van 15 september tot 1 oktober) heeft Sydney er bovendien een aantrekkingspool voor de toekomst bijgekregen. Het olympisch complex met zijn prachtige sportaccomodaties geeft de stad nog een architectonische meerwaarde. Net als het nieuwe gebouw dat Renzo Piano vlakbij het water aan het optrekken is.
Men beweert wel dat de steden downunder vooral lijden onder het schromelijk tekort aan cultureel vermaak. Ook dat is in Sydney geenszins het geval. Mede door het Opera House worden de grootste theater-, ballet- en muziekgezelschappen ter wereld aangetrokken. Culturele activiteiten brengen met zich mee dat trendy bars en restaurants op volle toeren draaien. De Olympische Spelen lokken alle goede koks uit Australië naar Sydney. Hetzelfde wordt gezegd van de prostituees, dit althans volgens een officieel communiqué van de stad Sydney. Maar we hadden het over cultuur. Naast de cultuur met de grote C is er ook een boeiende jongerencultuur gegroeid, zodat men rustig kan stellen dat deze stad aan het water nooit slaapt, maar net als de zee dag en nacht voortkabbelt op het inspirerende ritme van eb en vloed.
TEKSTEN: HENK VAN NIEUWENHOVE/FOTO’S: GERRIT OP DE BEECK
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier