Watchdogs kijken toe

De democratische controle op de Europese Centrale Bank is beperkt en dat deficit tracht de Londense denktank ‘Center for Economic Policy Research’ weg te werken. Vijf topeconomen zitten daartoe geregeld rond de tafel en zien toe op de werking van de ECB. Trends had een gesprek met drie van hen.

Het monetaire aspect van het eengemaakte Europa krijgt een steeds vastere vorm. Na het definitieve groene licht voor de start van de Economische en Monetaire Unie met elf lidstaten werd op 1 juni 1998 de Europese Centrale Bank ( ECB) officieel ingehuldigd. Vanaf 1 januari 1999 staat de ECB aan het roer van de centrale banken van de deelnemende landen. Vanaf dan heerst er voor de hele EMU-zone één monetair beleid.

De ECB draagt politieke onafhankelijkheid – naar het voorbeeld van de Duitse Bundesbank en de Amerikaanse Federal Reserve Board – hoog in het vaandel. Maar de parallel met de Buba en de Fed loopt mank. Terwijl de wetgevende organen in Duitsland en de VS expliciet over de bevoegdheid beschikken om in te grijpen in de statuten van hun centrale bank wanneer er met het beheer ervan iets fundamenteels fout loopt, kan het Europees Parlement wat dat betreft enkel toekijken. De ECB zit opgezadeld met een “democratisch deficit”.

Om dat deficit

enigszins op te vullen, lanceerde Richard Portes, directeur van de Londense denktank Center for Economic Policy Research, begin mei dit jaar het initiatief Monitoring the European Central Bank (MECB). “We willen geregeld een onafhankelijke én degelijke analyse brengen van het ECB-beleid. Dat moet de verantwoordelijkheidszin van deze nieuwe Europese instelling ‘scherp’ houden,” licht Portes toe. Concreet is het de bedoeling bespiegelingen te formuleren enkele maanden voor de ECB uitpakt met haar jaarverslag. Na de publicatie ervan wil MECB een kritische evaluatie voorleggen. Om deze doelstellingen te realiseren, bracht Portes vijf economen samen die het MECB-initiatief vorm zullen geven. Hun monetaire expertise staat buiten kijf.

Het gaat om de Brit David Begg (University of London), de Belg Paul De Grauwe (KU Leuven), de Italiaan Francesco Giavazzi (Università Bocconi, Milaan), de Duitser Harald Uhlig (Universiteit van Tilburg) en de Fransman Charles Wyplosz (Graduate Institute of International Studies, Genève). Met drie van hen – Begg, De Grauwe en Giavazzi – maakt Trends een eerste stand van zaken op over de EMU en de ECB. Over een aantal zaken zijn ze het eens. Maar de drie watchdogs hebben ook belangrijke meningsverschillen.

Dat het hele gebeuren rond de benoeming van Wim Duisenberg betreurenswaardig kluchtig werd bijvoorbeeld, daarover zijn ze het roerend eens. Een jammere zaak, maar een structurele schade aan de geloofwaardigheid van de bank zal ze niet veroorzaken. Francesco Giavazzi: “De aanstelling van de president is een politieke beslissing, dat staat expliciet vermeld in het Verdrag van Maastricht. Dat daar wat overdreven vuurwerk aan te pas is gekomen, hoort nu eenmaal bij het politieke beroep.” Paul De Grauwe nuanceert: “Het Verdrag van Maastricht voorziet ook expliciet dat een ambtstermijn acht jaar duurt. Heeft Duisenberg zichzelf dan juridisch gezien niet onbevoegd verklaard door te stellen dat hij de ambtstermijn niet helemaal uitzit? Juristen denken van wel.”

Budgettaire druk

Voor Paul Begg en Paul De Grauwe komen de eerste gevaren voor het monetaire eenheidsbeleid echter uit een andere hoek. De Grauwe: “Nederland, Finland, Ierland, Spanje en Portugal kennen vandaag een forse economische expansie – een monetaire afkoeling kan voor hen zeker geen kwaad. De groei in Duitsland, Frankrijk en België daarentegen blijft kwakkelen – aan hogere rentevoeten hebben deze landen absoluut geen nood. De ECB zal haar beleidskoers tussen deze twee uiteenlopende wegen moeten uitstippelen”.

Voor het budgettaire beleid is dat niet zonder gevolg, stelt David Begg. “Om bijvoorbeeld groei-onevenwichten op te vangen binnen een monetair eenheidsbeleid rest er enkel nog het budgettaire beleid. Sterke groeiers die vinden dat hun expansie gevaarlijke vormen aanneemt, zullen budgettair moeten remmen. Hoewel politiek niet erg aantrekkelijk, is dit de enige mogelijkheid tot afkoeling die nog rest,” aldus de Britse econoom. Paul De Grauwe wijst nog op een ander probleem in dat verband: “Budgettair beleid werkt, traditioneel gezien, trager door op reële grootheden – zoals economische groei – dan monetair beleid. De kans is dus reëel dat het effect van de getroffen maatregelen zich pas voordoet wanneer ze eigenlijk niet meer nodig zijn of, erger nog, dat ze leiden tot een omgekeerd effect.”

Voor Francesco Giavazzi liggen de zaken nog anders. “De conjunctuurcyclus van de elf lidstaten is vandaag zo gesynchroniseerd dat ik me nauwelijks kan voorstellen dat het tot een pijnlijk dilemma komt. Ik maak me veel meer zorgen over een ander aspect. Zoals bijvoorbeeld het feit dat de impact van het monetaire beleid op reële variabelen als productie en tewerkstelling verschilt van land tot land. In bepaalde Lidstaten is de impact aanzienlijk groter dan in andere, en in bepaalde landen zijn de gevolgen sneller merkbaar dan in andere. Een voorbeeld. In Italië brengt een verhoging van de kortetermijnrentes sneller een negatief effect op de reële economie teweeg dan in Duitsland. De financiering van Italiaanse bedrijven loopt immers veel vaker op korte termijn dan die van Duitse,” stelt de Italiaanse econoom.

De kosten die met andere woorden uit het wellicht vrij rigoureuze anti-inflatiebeleid van de ECB zullen voortvloeien, zullen anders gepercipieerd worden in Italië dan bijvoorbeeld in Duitsland. “Maar ook renteverhogingen zullen met meer wantrouwen worden bekeken in Lidstaten die te kampen hebben met een hoge staatsschuld en de daarmee verbonden begrotingsdruk van de rentelasten,” weet Francesco Giavazzi nog.

Laat maar gaan

Van groot belang is nog de externe waarde van de euro. Wordt de euro, vergeleken met de dollar, een zwakke dan wel een sterke munt? Dat de Fransen meer heil verwachten van een zwakke euro terwijl de Duitsers mikken op een sterke Europese munt, is een publiek geheim. Voor Paul De Grauwe gaat het pragmatisme zegevieren: “Binnen redelijke grenzen” – en ik hoop dat men dat vrij breed zal interpreteren, “zal men de koers van de euro laten bepalen door de markt. Het Europese beleid ten aanzien van de euro zal mettertijd veel gelijkenis vertonen met dat van de Amerikanen ten opzichte van de dollar.”

In de vergelijking met het door de Amerikanen zo gekoesterde principe van het benign neglect wil David Begg niet zo ver gaan als De Grauwe. “Twee elementen zullen volgens mij de bewegingsvrijheid van de ECB wat betreft de koers van de euro beperken. Om te beginnen behoren niet alle EU-Lidstaten tot de club. De competitieve impact van landen als England en Zweden mag daarbij niet worden onderschat. Bovendien zal de koers van de euro tegenover die van Oost-Europese munten de competitiviteit en dus de ontwikkelingsmogelijkheden van die landen in belangrijke mate bepalen”.

De minzame Francesco Giavazzi veegt Beggs argumentatie van tafel. “Voor England, Zweden en de Oost-Europese landen zal de koers van hun munt tegenover de euro een belangrijk beleidselement worden. Voor de ECB, die per definitie rekening moet houden met het belang van het geheel van de monetaire unie, zal de externe koers tegenover deze landen bij de beleidsuitstippeling nauwelijks in overweging worden genomen. Dat ligt natuurlijk anders voor de koers tegenover de dollar waar men allicht al te drastische schommelingen zal willen voorkomen,” besluit Giavazzi.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content