Wat na de inauguratie?
Wanneer op 20 januari 2001 George W. Bush als 43ste president van de Verenigde Staten wordt beëdigd, zullen heel wat Amerikanen zijn moment van triomf níét delen.
AMERIKAANSE CONJUNCTUUR: HET EINDE VAN HET SPROOKJE 62 MEXICO: HOOP OP VERANDERING 63 AMERIKAANSE GEVANGENISSEN: MET TWEE MILJOEN IN DE CEL 66 CANADA: WAT IS CANADEESHEID? 68 RICHARD DALEY: HOE LEIDT U EEN STAD NAAR SUCCES? 70
Kan het voor de Verenigde Staten nóg beter? De economie zit middenin haar langste groeiperiode ooit. Armoede en werkloosheid staan op het laagste peil sinds drie decennia. De federale begroting – die ooit met honderden miljarden dollar tegelijk in de rode cijfers dook – vertoont nu overschotten van soortgelijke omvang. De misdaadcijfers, de tienerzwangerschappen en de uitkeringen in de bijstand zijn allemaal verminderd en de reële lonen, het vastgoedbezit, de examenresultaten op de scholen en de schenkingen aan goede doelen zijn allemaal gestegen. Amerika is dé dominante wereldmacht, zowel militair als economisch en cultureel. Zijn ondernemingen en boegbeelden kunnen overal worden aangetroffen, maar zijn soldaten – hoewel ze het doelwit zijn van alle terroristen van deze wereld – zijn nergens in gevechten verwikkeld.
Maar in dat paradijs is een zweem van wrangheid geslopen. Wanneer op zaterdag 20 januari 2001 George W. Bush als 43ste president van de Verenigde Staten wordt beëdigd, zullen heel wat Amerikanen zich er niet toe in staat voelen zijn moment van triomf te delen. De betwiste verkiezing en de bitterheid die ontstond in de dagen van onbeslistheid over het eindresultaat hebben ervoor gezorgd dat de nieuwe administratie onder een ongelukkig gesternte van start zal gaan, net op het ogenblik dat de economie aan het vertragen is.
Er zijn bovendien aanwijzingen dat de Amerikanen, hoewel ze zich misschien best in hun lot kunnen schikken, allesbehalve tevreden zijn. Amerikanen zouden geen Amerikanen zijn indien ze niet zouden denken dat de dingen nog beter kunnen dan ze al zijn. En dat doen ze dan ook. Verschillende opiniepeilingbureaus hebben hun favoriete vraag om de stemming onder het publiek te meten gesteld: gaan de zaken fundamenteel de goede richting uit of zitten ze op het verkeerde spoor? De uitkomst was: goede richting 46%, verkeerd spoor 41%.
Wat kan er in godsnaam verkeerd zijn? Senator John McCain, een republikein die de steun geniet van een heleboel krantencommentatoren in het land, voert aan dat het politieke systeem in de Verenigde Staten fundamenteel corrupt is geworden omdat partijen en kandidaten bij verkiezingen steeds meer afhankelijk zijn van onbeperkte ‘soft money’-bijdragen van ondernemingen en vakbonden. Daar zit een grond van waarheid in en de regering zou dat probleem moeten aanpakken.
De onrust in Amerika draait echter niet rond het politiek bedrijf in Washington, hoe gewettigd dat ook zou zijn, maar rond de binnenlandse kwaliteit van het leven. Het is gênant dat 42,5 miljoen Amerikanen, dat zijn er 7,5 miljoen meer dan in 1992, niet over ziekteverzekering beschikken – een voordeel dat in het grootste deel van de geïndustrialiseerde wereld door de overheid gegarandeerd wordt. En het lijkt ook moreel verkeerd dat in 1998 de Verenigde Staten op de 12de plaats stonden op de wereldranglijst van de levensverwachting en 30ste op die van de kindersterfte.
En ook de toename van de tewerkstelling heeft een keerzijde: overwerk en druk op het gezinsleven. Meer dan 70% van de vrouwen met kinderen jonger dan achttien heeft een baan. 32% van de Amerikaanse werknemers werkt meer dan veertig uur per week en het gemiddeld aantal uren vrije tijd waarvan een volwassene kan genieten is gedaald van 24,3 in 1975 naar 19,5 in 1997. Ook al stijgt hun inkomen, toch voelen de werknemers zich gestresseerd. Vaak ook worden hun kinderen opgevoed door televisietoestellen of kameraadjes. De markt voor ontbijtgranen gaat er bijvoorbeeld op achteruit. Elke morgen melk, een lepel en een doos cornflakes bij elkaar brengen is te veel gevraagd als coördinatieoefening. De meeste gezinnen zien elkaar trouwens niet meer rond de ontbijttafel.
Ondanks alle voorspoed stijgt het wantrouwen tegen de drijfveren van het kapitalisme en het altruïsme van zijn bazen. In mediarapporten, studies van denktanks, parlementaire hoorzittingen en de retorica van de verkiezingscampagnes komt tot uiting dat de Amerikanen zich er zorgen over maken dat kredietkaartmaatschappijen en internetverkopers hun privacy zullen schenden, dat hun gezondheidszorg gehinderd wordt door hebzuchtige verzekerings- en farmaceutische maatschappijen en dat de raciale minderheden op een onheuse manier in het vizier worden genomen door het justitieel apparaat.
Het is die wijdverspreide mening, dat sociale onrechtvaardigheid nog steeds welig tiert temidden al die voorspoed, die de steun voor Al Gore – die overweldigend had moeten zijn – ondermijnd heeft en de twee kandidaten ertoe heeft gedwongen te beloven dat ze zich – op verschillende wijze weliswaar – zouden inspannen om het land te veranderen.
Zowel Gore als Bush voerden campagne vanuit de premisse dat, hoewel de omstandigheden in de Verenigde Staten merkbaar verbeterd zijn tijdens de jongste acht jaar, er nog heel wat moet gebeuren om de voorspoed veilig te stellen en te verhogen, om het onderwijssysteem van het land te verbeteren en om de solvabiliteit van het systeem van sociale zekerheid (pensioenen) te garanderen. De economie zal het Congres en de nieuwe president over de komende tien jaar een geschatte 4,6 biljoen dollar overschot aan de hand doen om die klus te klaren. Ze zijn overeengekomen om daarvan 2,4 biljoen dollar te gebruiken om de nationale schuld af te bouwen. Hoe die andere 2,2 biljoen moeten worden verdeeld over belastingverlagingen en uitgaven aan gezondheidszorg en onderwijsinitiatieven is een van de belangrijkste discussiepunten voor 2001.
Het Huis van Afgevaardigden, dat nog steeds door de republikeinen wordt gecontroleerd, zou graag een wezenlijke belastingverlaging over heel de linie doorvoeren. Maar ook hervormingen van de sociale zekerheid die jonge werknemers de gelegenheid moeten bieden om een deel van hun inhoudingen voor pensioenen te beleggen op de privé-markt, evenals het verlenen van nieuwe tegemoetkomingen in de gezondheidszorg via privé-verzekeringsmaatschappijen eerder dan via de overheid. Het zal evenwel niet allemaal van een leien dakje lopen: de Senaat is gelijk verdeeld over republikeinen en democraten en er is 60% van de stemmen nodig om een wet erdoor te krijgen. Dat zou op zijn beurt een domper kunnen zetten op de hervorming van de campagnefinanciering ten einde de macht van het geld bij verkiezingen te fnuiken.
Hoewel het bij de kiezers noch bij de kandidaten tijdens de verkiezingscampagne bovenaan het prioriteitenlijstje stond, zal George W. Bush toch in beslag worden genomen door de buitenlandse politiek. Het Congres en hijzelf zijn het erover eens dat het budget voor defensie de hoogte in moet. Het zou een goede truc zijn om het nationaal rakettenprogramma alleen te behouden als een ‘onderzoeksprogramma’. Dat zou mogelijke conflicten met Rusland en China over die kwestie kunnen minimaliseren.
De relaties van Washington met Beijing zullen ongetwijfeld worden gladgestreken door het verdwijnen van de jaarlijkse revisie van China’s normale handelsbetrekkingen in het Congres. De intrede van het laatste grote communistische land in de Wereldhandelsorganisatie in 2001 zal een van de belangrijkste nalatenschappen van de regering-Clinton zijn. Maar toen hij pas in Washington was aangekomen, nam Clinton een geheel verschillend standpunt in: hij hoopte handelssancties te gebruiken als een hefboom om verbeteringen van de mensenrechten af te dwingen in China. De Chinese regering reageerde daar erg stuurs op – en zou dat nu weer doen. Indien het Congres in 2001 zou streven naar een terugkeer naar zo’n agressieve aanpak, dan zou de president, wat ook zijn instinctieve gevoelens mogen zijn, er best aan doen de handel te blijven aanmoedigen.
Clinton werd ervan beschuldigd dat hij geen samenhangend buitenlands beleid voerde. De nieuwe president zal ongetwijfeld met dezelfde kritiek worden geconfronteerd. Of hij nu kiest voor een actieve buitenlandse politiek die tussenbeide komt wanneer de Amerikaanse ‘waarden’ worden bedreigd, of een meer conservatief beleid waarbij troepen alleen maar worden uitgestuurd als de Amerikaanse ‘belangen’ op het spel staan, hij zal steeds worden geconfronteerd met hetzelfde dilemma: de problemen die in de wereld opduiken, kunnen niet op zo’n eenvoudige manier geklassificeerd worden. Het Midden-Oosten is explosief en zelfs Clinton kon geen succes boeken met zijn bemiddeling. Zijn opvolger mangelt het aan dezelfde combinatie van savoir faire en charme. Het oplevend nationalisme in Rusland zal nieuwe uitdagingen vormen. En de dooi in de betrekkingen tussen Noord- en Zuid-Korea zal een gevoelige maar vastberaden aanpak vergen.
In zijn confrontatie met de rest van de wereld spreekt alvast dit in het voordeel van Bush: hij erft een land dat op het hoogtepunt van zijn macht staat, evenwel zonder de onschuld die het in bezit had genomen op een soortgelijk moment na de Tweede Wereldoorlog. Zijn regering zal van nature vooruitstrevend zijn maar, volgens de aard van Amerika, ook conservatief en wars van overdreven staatsinmenging. Diep in zijn hart moet hij vrezen dat, wanneer de zaken zo goed gaan, ze alleen maar brozer kunnen worden in 2001.
Morton Kondracke is hoofdredacteur van Roll Call in Washington.
MORTON KONDRACKE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier