Wat met ‘oude’ aandelenopties?
De administratie gaat er nog altijd vanuit dat ‘oude’ aandelenopties belastbaar zijn op het ogenblik dat zij worden uitgeoefend. Een standpunt dat voor kritiek vatbaar is.
Sedert begin vorig jaar is een gloednieuwe fiscale regeling van kracht voor aandelenopties die worden toegekend als tegenprestatie voor geleverde arbeid, en waarvan het voordeel bijgevolg als een beroepsinkomen belastbaar kan zijn.
In twee woorden gezegd, komt die regeling erop neer dat het belastbare voordeel op forfaitaire wijze wordt geraamd. Zodra een hele reeks voorwaarden vervuld is, wordt het belastbare voordeel geacht gelijk te zijn aan 7,5% van de waarde van de aandelen waarop de opties betrekking hebben. De wet zegt bovendien uitdrukkelijk dat het voordeel geacht wordt te bestaan op het ogenblik dat de optie wordt toegekend, en niet op het ogenblik dat ze wordt uitgeoefend.
Optie.
Een aandelenoptie is een recht dat aan de genieter de mogelijkheid geeft om op termijn een aandeel te verwerven tegen een – doorgaans – vooraf vastgestelde prijs. Stel dat de aandelen van een bedrijf vandaag 1000 frank per stuk waard zijn; en dat de werknemers opties krijgen om een aantal van die aandelen binnen vijf jaar te verwerven tegen ook 1000 frank per stuk.
Zo’n optie heeft veel weg van een kansspel. Het kan immers dat het aandeel binnen vijf jaar minder waard is. Maar het kan ook, en iedereen hoopt uiteraard, dat het binnen vijf jaar meer, veel meer waard is.
Kans.
Wie zo’n optie verkrijgt, is dus nooit zeker dat hij zal winnen. Maar hij heeft wel de kans op winst. Vergelijk het met een biljetje van de loterij: wie van zijn werkgever een aantal loterijbiljetjes krijgt, weet ook niet of hij iets zal winnen. Maar hij heeft wel de kans op winst.
In die zin heeft zo’n loterijbiljet, en dus ook een aandelenoptie een zekere waarde. Als zo’n aandelenoptie de tegenprestatie uitmaakt van het werk dat de optiehouder heeft geleverd, is er sprake van een belastbaar voordeel van alle aard.
De ultieme vraag is dan op welk ogenblik dat voordeel belastbaar is? Op het ogenblik dat de aandelenoptie wordt toegekend? Of op het ogenblik dat zij wordt uitgeoefend, zijnde het ogenblik waarop de optiehouder de optie licht en dus beslist om het aandeel tegen de vooraf afgesproken prijs effectief te verwerven?
Cultuur.
In de nieuwe wettelijke regeling bestaat er geen twijfel meer over: de opties zijn belastbaar op het ogenblik dat zij worden toegekend. Maar wat met de oude opties, de opties die zijn toegekend vooraleer de nieuwe wetgeving in werking is getreden?
Verschillende, veelal multinationale bedrijven, hebben al jaar en dag een optiecultuur en hebben aan hun medewerkers ook al vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling aandelenopties toegekend. Bovendien heeft de uitwerking van de nieuwe regeling lang aangesleept. De vorige regering heeft de eerste ontwerpen voor een nieuwe regeling al in het najaar van 1997 op de tekentafels gelegd. In die ontwerpen ging men ervanuit dat de nieuwe regeling in werking zou treden op 1 januari 1998. Men dacht immers dat het nieuwe stelsel eenvoudig bij koninklijk besluit kon worden geregeld, en dat men bijgevolg snel tewerk kon gaan.
Uitstel.
Maar van dat snelle werken is niet veel in huis gekomen. Het ontwerp-KB was pas maanden later klaar. Met als gevolg dat de inwerkingtreding van de nieuwe regeling meteen werd opgeschoven naar 1 juli 1998. Bovendien was er de kritiek van de Raad van State. Die vond dat een en ander niet bij KB kon worden geregeld en dat bijgevolg een wetswijziging moest worden doorgevoerd. Voor de regering zat er niets anders op dan het ontwerp-KB op te bergen en een wetsontwerp voor te bereiden dat vervolgens heel de parlementaire procedure moest doorlopen.
In het wetsontwerp dat begin juli 1998 in eerste lezing door de ministerraad werd goedgekeurd, werd nog altijd vastgehouden aan 1 juli 1998 als datum van inwerkingtreding. Hierbij ging men er allicht vanuit dat veel bedrijven – in afwachting van de nieuwe wettelijke regeling – optieplannen aan het voorbereiden waren en dat men hen niet mocht bestraffen door de regeling nog eens uit te stellen.
Maar de molen van het wetgevende werk draait traag. De kans dat de regeling nog voor het einde van het jaar (1998) kon worden goedgekeurd, bleek dra nihil te zijn. Vandaar dat op de valreep werd beslist de inwerkingtreding alsnog op te schuiven naar 1 januari 1999. Uiteindelijk heeft het nog tot 1 april 1999 geduurd voor de nieuwe wettelijke regeling (in de wet van 26 maart 1999) goed en wel in het Belgisch Staatsblad stond te lezen.
Geduld.
In die omstandigheden hoeft het niet te verbazen dat menig bedrijf niet het geduld heeft opgebracht om op de publicatie van de wet te wachten, en er te goeder trouw vanuit is gegaan dat de nieuwe regeling – zoals bij herhaling informeel was aangekondigd – al in de loop van 1998 van toepassing zou worden. Zij hebben uiteindelijk moeten vaststellen dat dit niet het geval is, en zitten nu met de vraag wat er moet gebeuren met de opties die zij vóór 1 januari 1999 hebben toegekend.
De nieuwe regeling is van toepassing op de opties die met ingang van 1 januari 1999 zijn toegekend. Wat de datum van die toekenning betreft, hanteert de wet evenwel een vermoeden: de opties worden in de nieuwe regeling geacht toegekend te zijn, de zestigste dag die volgt op de dag van het aanbod.
Veronderstel een bedrijf dat in de loop van november 1998 aandelenopties aan zijn medewerkers heeft aangeboden. Het ogenblik waarop zij geacht worden toegekend te zijn, situeert zich dan ontegensprekelijk, niet in 1998, maar wel in 1999 (zestig dagen later). Zij vallen derhalve ook onder de nieuwe wettelijke regeling.
Oud.
Wat met aandelenopties die vóór november 1998 zijn aangeboden? Die kunnen strikt genomen niet onder toepassing van de nieuwe wettelijke regeling vallen. Hoe worden zij dan belast?
Daarover lopen de meningen grondig uiteen. De administratie plaatst zich op het standpunt dat dergelijke oude opties niet belastbaar zijn op het ogenblik van hun toekenning (zoals in de nieuwe wettelijke regeling het geval is), maar wel op het ogenblik dat zij worden uitgeoefend.
Dat standpunt blijkt onder meer uit de richtlijnen die de administratie dit jaar aan de werkgevers heeft gegeven in verband met het invullen van de individuele loonfiches. Op die fiches moeten zij – volgens de administratie – ook de voordelen vermelden die voortvloeien uit het lichten van oude aandelenopties (toegekend vóór 1 januari 1999).
Vrijstelling.
De administratie verwijst voor die zienswijze naar de wet van 27 december 1984, die toen al in een bijzondere, erg ingewikkelde en tegelijk verwarrende vrijstellingsregeling voor aandelenopties heeft voorzien.
Het verwarrende bestond erin, dat de wetgever zich toen (anders dan nu het geval is) niet expliciet heeft uitgesproken over het moment waarop aandelenopties belastbaar zijn. Hij heeft niet gezegd dat ze belastbaar zijn bij de toekenning, en hij heeft ook niet gezegd dat ze belastbaar zijn bij de uitoefening. Hij heeft toen alleen maar in een vrijstelling voorzien, voor het geval er op het ogenblik van het lichten van de optie eventueel misschien een belastbaar voordeel ontwaard zou kunnen worden. Een vrijstelling die hij vervolgens aan zoveel strenge voorwaarden heeft gekoppeld dat in de praktijk bijna niemand van deze regeling gebruik heeft gemaakt.
Gemeen.
Wat men wel veelvuldig heeft gedaan, is aandelenopties toekennen die niet aan deze voorwaarden voldeden, en waarvoor derhalve geen specifieke wettelijke regeling voorhanden was. Als er geen specifieke regels gelden, moet men terugvallen op het gemeen recht. De vraag is dan, hoe dat er uitziet ten aanzien van aandelenopties? Volgens de administratie moet men daarvoor terugvallen op de principes van de voormelde wet van 1984, waaruit zij vervolgens afleidt dat de oude opties die niet aan de gestelde voorwaarden voldeden, alsnog bij het lichten van de optie belastbaar zijn.
Maar de Raad van State bijvoorbeeld laat een heel ander geluid horen. In zijn advies over de nieuwe wettelijke regeling (die vanaf 1 januari 1999 van kracht is) heeft de Raad duidelijk te verstaan gegeven dat niet de oude wet van 27 december 1984, maar wel de nieuwe wet van 26 maart 1999 een juiste toepassing maakt van de principes van het gemeen recht. Zodat het voordeel dat uit aandelenopties voortvloeit, ook conform het gemeen recht slechts geacht kan worden belastbaar te zijn op het ogenblik van de toekenning, en dus niet bij de lichting. Van oude opties (die toegekend zijn vóór 1 januari 1999) kan aldus worden verdedigd dat zij ook slechts belastbaar zijn bij hun toekenning, en niet (meer) bij hun lichting. Maar de strijd is niet gewonnen. Want voor zover men kan zien, is de administratie niet bereid haar zienswijze ten aanzien van de oude opties zonder slag of stoot op te geven.
jan van dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier