Wat met misbruik van vennootschapsgoederen?
Vermogensvoordelen die voortvloeien uit een misbruik van vennootschapsgoederen komen niet in aanmerking voor een ‘eenmalige bevrijdende aangifte’. Waar gaat het over?
de auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Tot eind dit jaar hebben spijtoptanten de kans om hun fiscale zonden te regulariseren door een ‘eenmalige bevrijdende aangifte’ (EBA) in te dienen en een eenmalige bijdrage van 6 % of 9 % te betalen. De wetgever heeft echter willen vermijden dat criminelen van de EBA gebruik zouden maken om misdaadgeld wit te wassen. Vandaar dat hij het EBA-attest zonder uitwerking heeft verklaard voor vermogensvoordelen die voortvloeien uit ernstige misdrijven.
De vraag is dan wat we onder ‘zware’ misdrijven moeten verstaan. Eenvoudigheidshalve verwijst de wetgever daarvoor naar de opsomming van misdrijven in de preventieve antiwitwaswet. In die opsomming komen om te beginnen misdrijven voor waarvan ieder weldenkend mens onmiddellijk begrijpt dat het om serieuze vergrijpen gaat: terrorisme, illegale wapenhandel, mensenhandel enzovoort.
Aanvulling. Maar de lijst is onlangs aangevuld met enkele misdrijven die bij velen allicht minder zwaar worden ingeschat. Het meest in het oog springende is het ‘misbruik van vennootschapsgoederen’. Dat dat nu ook als een misdrijf in de antiwitwaswet is opgenomen, zou betekenen dat de vermogensvoordelen die daaruit voortvloeien in geen geval in aanmerking komen om in het kader van de EBA geregulariseerd te worden.
Links en rechts hoort men dan ook vertellen dat zelfstandigen die hun zaak in vennootschapsvorm runnen, vrijwel altijd uitgesloten zijn van de EBA. De sommen die zij aan het vennootschapsvermogen en aan de ogen van de fiscus onttrokken hebben, en in eigen voordeel op een buitenlandse rekening hebben geplaatst, zullen immers – zo luidt de redenering – meestal gekwalificeerd moeten worden als opbrengsten van een ‘misbruik van vennootschapsgoederen’. Dergelijk misbruik is een misdrijf in de zin van de antiwitwaswet, en dus kan een EBA geen uitwerking hebben. Of die redenering klopt, is op dit ogenblik geen uitgemaakte zaak. Wel lijken enige nuanceringen op hun plaats.
Misbruik. Ten eerste kan er van een uitsluiting uit de EBA-wetgeving slechts sprake zijn als er werkelijk een ‘misbruik van vennootschapsgoederen’ is in de zin van het Strafwetboek (art. 492bis). Volgens dat artikel zijn strafbaar wegens het misbruik van vennootschapsgoederen: “de bestuurders, in feite of in rechte, van burgerlijke en handelsvennootschappen alsook van verenigingen zonder winstoogmerk, die met bedrieglijk opzet en voor persoonlijke rechtstreekse of onrechtstreekse doeleinden gebruik hebben gemaakt van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon, hoewel zij wisten dat zulks op betekenisvolle wijze in het nadeel was van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers of vennoten”.
Vooraleer er van het misdrijf van ‘misbruik van vennootschapsgoederen’ sprake kan zijn, moeten er dus talrijke constitutieve elementen samen voorhanden zijn. Het volstaat niet dat men vaststelt dat bijvoorbeeld een bestuurder gelden van zijn vennootschap opzij heeft gezet om van een misbruik van vennootschapsgoederen te kunnen spreken. Men moet ook aantonen dat hij met bedrieglijk oogmerk heeft gehandeld, en dat zijn handelwijze op betekenisvolle wijze de vermogensbelangen van de rechtspersoon en die van zijn schuldeisers of vennoten heeft benadeeld.
Vooral bij kleine, dikwijls eenpersoonsvennootschappen kan men zich afvragen of het opzijzetten van gelden van de vennootschap de belangen van de vennootschap of van haar vennoten zou kunnen benadelen. In zulke vennootschappen lopen die belangen meestal samen. Het geld van de vennootschap is uiteindelijk het geld van de dikwijls enige aandeelhouder of hoofdaandeelhouder.
Wel moet men er rekening mee houden dat er ook in dat geval nog altijd een belangrijke schuldeiser kan opstaan die zijn belangen wel degelijk op betekenisvolle wijze geschaad kan achten. Die schuldeiser is de fiscus.
Vermoeden. Een tweede nuancering gaat over de mate waarin het misdrijf vastgesteld moet zijn. Geldt de uitsluiting ook wanneer er slechts een ‘vermoeden’ bestaat dat de tegoeden uit een dergelijk misdrijf voortkomen?
Stel u even een bestuurder van een vennootschap voor, die een EBA doet en daarvoor een EBA-attest krijgt. Straks krijgt hij de belastingcontroleur op bezoek. De vraag is dan of de controleur het EBA-attest zonder meer opzij kan schuiven met de opmerking dat de geregulariseerde tegoeden naar zijn oordeel afkomstig zijn van een misdrijf dat bestaat in het ‘misbruik van vennootschapsgoederen’. Dat is ver van zeker. Het oordeel van de belastingcontroleur kan hoogstens een ‘vermoeden’ inhouden. Wel zou hij kunnen overwegen het parket in te lichten. Maar of hij dat nog wel kan doen, is ook weer niet zeker. De EBA-wet verbiedt hem immers het EBA-attest te gebruiken als aanleiding om inlichtingen uit te wisselen.
Cel. Toch moet men voorzichtig zijn. De instellingen bij wie een EBA wordt gedaan, moeten in het kader van de antiwitwaswet de Cel voor Financiële Informatieverwerking op de hoogte brengen telkens als ze een vermoeden hebben dat tegoeden die bij hen aangeboden worden afkomstig zijn van een misdrijf dat in de antiwitwaswet opgesomd is. Dat geldt dus ook voor tegoeden uit een misbruik van vennootschapsgoederen.
Als de Cel dat vermoeden na onderzoek bevestigd ziet, moet hij het parket op de hoogte brengen. Zo kan het parket dus toch nog op de hoogte geraken. Maar of dat meer theorie dan werkelijkheid zal zijn, moet de toekomst uitwijzen.
Jan Van Dyck
De Cel voor Financiële Informatieverwerking moet worden ingelicht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier