Wat is er nieuw in de sectorale CAO’s?

De meeste arbeiderssectoren hebben hun CAO afgesloten. De loonnorm werd nageleefd, maar de werkgevers hebben nauwelijks meer flexibiliteit kunnen bedingen. Bij de bedienden ziet het er minder rooskleurig uit. De vakbonden leveren een dogmatische slag op drie symbolische punten.

Het interprofessioneel akkoord dat vorig jaar werd afgesloten, voorzag in een maximale stijging van de lonen van 5,4 % in de periode 2003-2004. De werkgevers hoopten ook een meer flexibele arbeidsorganisatie mogelijk te maken.

Begin dit jaar werden de onderhandelingen in de sectoren voorzichtig in gang gezet. Zes maanden later zijn in de meeste arbeiderssectoren akkoorden bereikt. Tijd om een overzicht te maken, samen met Tony Vandeputte, gedelegeerd bestuurder van het Verbond van Belgische Ondernemingen ( VBO), en Pieter Timmermans, directeur-generaal van deze werkgeversorganisatie.

1. De loonnorm

“De vakbonden waren doordrongen van de ernst van de situatie,” zegt Pieter Timmermans. En dat leverde resultaat op: de 5,4 % wordt bijna overal nageleefd. In sommige sectoren blijft men er zelfs onder (zie tabel: Loonstijgingen in 2003-2004). Ook de aanbeveling om 2003 maximaal te ontzien, heeft gewerkt.

Een belangrijke doorbraak werd in een reeks sectoren bereikt met zogenaamde all-in-akkoorden: CAO’s waarbij een correctiemechanisme ervoor zorgt dat de loonnorm niet overschreden wordt als de inflatie meer stijgt dan verwacht (dat probleem rees in de periode 2001-2002). Zo’n mechanisme laat het automatische indexeringssysteem – de heilige koe van het Belgische sociaal overleg – principieel intact, maar indirect wordt de indexering toch beknot. All-in-akkoorden werden bereikt in de volgende belangrijke sectoren: metaal, bouw, hout, voeding, papier en schoonmaak. Dat betekent dat er nu 500.000 werknemers zijn op een totaal van 2,2 miljoen (in de privé-sector) met een all-in-akkoord. In alle bediendesectoren heeft de vakbond zich echter formeel tegen all-in-akkoorden verzet.

2. Arbeiders-bedienden

Om de statuten van arbeiders en bedienden dichter bij elkaar te brengen werden in veel arbeiderssectoren een of twee carensdagen afgeschaft. Op die manier zullen arbeiders, net als bedienden, genieten van onmiddellijke dekking door de werkgever vanaf de eerste ziektedag. De afschaffing van de carensdagen werd steeds, zoals interprofessioneel afgesproken, verrekend op de loonnorm.

3. Einde loopbaan

Hier is absoluut geen vooruitgang geboekt. Verder dan een verlenging van de bestaande akkoorden over het brugpensioen raakten de onderhandelaars niet. Tony Vandeputte maakt zich erg druk: “Het grote mankement van de CAO’s is het gebrek aan openheid om over cruciale punten te praten, zoals de beschikbaarheid van ouderen. Het stuit me tegen de borst dat het ACV manifestaties in verband met het brugpensioen organiseert terwijl die bond goed weet dat er een maatschappelijk probleem bestaat rond de pensionering. Ik kan begrijpen dat vakbondsleiders tijd nodig hebben om hun leden te overtuigen, maar dit is niet geloofwaardig.”

4. Flexibiliteit

Ook hier een status-quo. Met weliswaar één belangrijke uitzondering: in de bouwsector wordt het aantal toegelaten overuren opgetrokken van 65 naar 130 uur. Daarmee hoopt de sector een bijdrage te leveren aan de inperking van het zwartwerk. Het VBO mist een meerjarenperspectief in het zoeken naar een evenwicht tussen maatregelen om gezin en arbeid beter op elkaar af te stemmen enerzijds en de organisatie van de arbeid anderzijds. “Bovendien dreigt het tijdskrediet te verwateren tot een pre-brugpensioen,” zegt Pieter Timmermans.

5. Vakbond in de KMO’s

Over dit thema werd in verschillende sectoren stevig gebakkeleid, stakingen inbegrepen. Het meest opvallend was het akkoord in de voedingssector. Daar werden de drempels voor de ondernemingsraad en de syndicale delegatie verlaagd, maar – zo verdedigt het VBO zich – tegelijkertijd werd het aantal beschermde vakbondsafgevaardigden verminderd en het vereiste aantal aangeslotenen verhoogd.

6. Vorming

Veel is er niet gebeurd op dit vlak. Ook hier één uitzondering: een interessante innovatie in het aanvullende comité voor de bedienden (waarin 300.000 werknemers zitten die niet tot andere paritaire comités behoren). Daar werd het vanuit Frankrijk overgewaaide idee opgepikt van de zogenaamde co-investissement. Werknemers volgen een opleiding buiten de werkuren, de werkgever betaalt die opleiding maar de werknemers recupereren de uren niet. Beiden doen dus een inspanning.

Conclusie

“We zijn tevreden dat de loonnorm wordt geëerbiedigd, maar ontgoocheld over het gebrek aan vooruitgang in de flexibiliteit en in het einde-loopbaan,” zegt Tony Vandeputte.

Dogmatische bedienden

Bij de bedienden lopen de onderhandelingen veel minder vlot. Het belangrijkste akkoord dat werd bereikt, is in het atypische aanvullende comité (dat trouwens met een loonstijging van 5 % erg bescheiden bleef). Elders wordt een harde strijd gestreden. Bij de banken en verzekeraars zijn door de economische situatie looneisen onmogelijk en daar is men wel anders gewend. Maar vooral voeren de bediendevakbonden LBC en BBTK een vrij dogmatische strijd. Vandeputte: “In de distributie wordt over de aanwezigheid van de vakbond in de KMO een symbolische strijd gevoerd. Bij de banken gaat het om het beperken van uitbestedingen. En de beroepsfederatie Agoria wil een all-in-akkoord vermijden.”

Is dit een paradox? De arbeidersvakbonden hebben zich pragmatisch opgesteld en de bediendevakbonden gaan de ideologische toer op. Vandeputte: “De arbeidersvakbonden zijn momenteel inderdaad pragmatischer en moderner dan de bediendevakbonden. Die laatste voeren een dogmatische strijd die door hun leiders is opgelegd. Er zitten daar veel would-be intellectuelen tussen.”

Regionale loonverschillen kunnen

Het idee van een regionale loonvorming leidde in de voorbije maanden tot een geanimeerd debat (zie Trends, 5 juni 2003). Het VBO haalde als argument aan dat er nu al mogelijkheden zijn tot regionale loonverschillen. Geven de afgesloten CAO’s daar voorbeelden van? Timmermans: “In een sectorale CAO is een regionaal verschillende loonontwikkeling niet mogelijk. Maar bij Agoria is voor de bedienden het overleg mislukt en gaat men nu per provincie onderhandelen. Daar zul je dus regionale verschillen krijgen. En in de voedingssector heb je een akkoord waarbij 4,9 % loonstijging gegarandeerd is en over 0,5 % op ondernemingsvlak moet worden onderhandeld. Ook daar ontstaat ruimte voor regionale verschillen.”

“De economische benadering zegt dat de onderneming de ideale plaats is voor loonafspraken,” doceert een gedreven Vandeputte. “Maar om allerlei redenen is in België het sectorniveau veel belangrijker. Ook dankzij de bestaande sectorale structuur van werkgevers- en werknemersorganisaties. De paritaire comités zoals ze nu bestaan, dekken het hele land en subcomités kunnen per regio. In mijn directiecomité en raad van bestuur heeft geen enkele bedrijfsleider of sectorfederatie gevraagd af te stappen van de paritaire comités. Ik heb alleen kritiek gehoord op het voorstel van het Vlaams Economisch Verbond om het overleg anders te organiseren. Als je raakt aan de overlegniveaus, krijg je een opbod tussen de regio’s. Het tijdskrediet is daar een voorbeeld van: de Walen eisten plots ook de Vlaamse premieverhoging. De regionalisering is een geweldig geschenk voor de vakbonden, want het institutionaliseert het opbod.”

Guido Muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content