Wanneer vergoeding van BTW ?
Wanneer moet bij “total loss” van een wagen de BTW worden vergoed ? Altijd ? Of alleen als bij de oorspronkelijke aankoop óók BTW is betaald ?
Het probleem komt in de praktijk zeer dikwijls voor. Iemand heeft een ongeval, en zijn personenwagen is total loss. In de veronderstelling dat de verantwoordelijkheid voor het ongeval niet bij hem, maar wel bij de andere partij ligt, heeft hij recht op de vergoeding van zijn schade. Aangezien de wagen volledig vernield is, zal die schadevergoeding normaal gezien bestaan uit de betaling van een som geld. Een bedrag dat de schadelijder in staat moet stellen een gelijkaardige wagen aan te schaffen (in de staat waarin de wagen zich voor het ongeval bevond).
BTW.
De vraag is dan hoe groot die schadevergoeding moet zijn. Meer bepaald ingeval de schadelijder geen BTW-plichtige is en hij de BTW die hij in voorkomend geval bij de aankoop van een vervangingswagen moet betalen bijgevolg niet kan recupereren. Moet de schadevergoeding in dit geval ook de BTW omvatten ?
Die vraag houdt de rechtspraak al jaren in de ban. Het probleem is dat men op het ogenblik dat de schadevergoeding begroot wordt, niet altijd weet wat de schadelijder met die vergoeding gaat doen. Zeer dikwijls gaat hij daarmee een andere wagen aankopen. Maar hij kan de schadevergoeding ook voor iets anders gebruiken. Misschien wil de schadelijder geen andere wagen meer kopen, bijvoorbeeld omdat hij niet meer durft rijden, of omdat hij door zijn verwondingen gewoon niet meer kán rijden.
En als de schadelijder wel een andere wagen aankoopt, dan is het hoegenaamd niet zeker dat hij daarop ook BTW moet betalen. Als hij een tweedehandse wagen aankoopt bij een particulier, is er immers geen BTW te betalen. Als hij de wagen aankoopt bij een garagehouder, is er weliswaar altijd BTW te betalen, maar de omvang daarvan hangt ook weer af van geval tot geval. Bij autohandelaars die gespecialiseerd zijn in de verkoop van tweedehandse wagens, zal men doorgaans slechts BTW moeten betalen over de zogenaamde marge. Grosso modo is die marge gelijk aan het verschil tussen de aankoopprijs die de autohandelaar heeft moeten betalen, en de verkoopprijs waartegen hij dezelfde auto verkoopt.
VIER.
Kortom, in de praktijk kunnen zich vier verschillende situaties voordoen. Ten eerste : de schadevergoeding wordt niet gebruikt voor de aankoop van een andere wagen. Ten tweede : de vergoeding wordt wel voor de aankoop van een andere wagen gebruikt ; maar op die aankoop moet geen BTW worden betaald (aankoop bij een particulier). Ten derde : bij die aankoop moet wel BTW worden betaald, maar slechts over de marge. En ten vierde : bij de aankoop van de vervangingswagen moet volgens de gewone regels BTW over de volledige prijs worden betaald.
CASSATIE.
Moet de schadevergoeding die aan de schadelijder wordt uitbetaald, in elk van deze vier gevallen de BTW omvatten ?
Begin de jaren tachtig oordeelde het Hof van Cassatie dat de vergoeding van de BTW alleen verplicht was in die gevallen waarin de schadelijder effectief BTW verschuldigd is bij de aankoop van een vervangingswagen. In 1988 kwam het Hof van Cassatie evenwel tot een volledig ander besluit. Het Hof oordeelde toen dat de schadevergoeding in ieder geval de BTW moet bevatten. Ongeacht wat de schadelijder met die schadevergoeding gaat doen.
Maar daarmee was de discussie lang niet ten einde. Begin 1996 verraste het Hof immers vriend en vijand door opnieuw te beslissen dat de schadevergoeding alleen de BTW moest omvatten, als de schadelijder de vergoeding effectief gebruikt voor de aankoop van een wagen, en hij daarop ook effectief BTW verschuldigd is.
Het gevolg van deze rechtspraak was dat de BTW niet vergoed zou moeten worden als de schadelijder de vergoeding niet aanwendt voor de aankoop van een andere wagen ; en dat hetzelfde ook het geval zou zijn, als de schadelijder wel een andere wagen aankoopt, maar hij die aankoop verricht bij een particulier (omdat dan ook geen BTW wordt betaald).
VRIJ.
Geen zes maanden later was het evenwel opnieuw prijs. Met twee arresten waarmee het Hof van Cassatie resoluut weer de andere richting uitging : de BTW moet altijd worden vergoed. De benadeelde schadelijder beschikt immers vrij over de vergoeding die hij ontvangt. Zodat die vergoeding niet mag verschillen al naargelang van de bestemming die hij aan de ontvangen schadevergoeding geeft. Is de schadelijder geen BTW-plichtige, en kan hij de BTW dus niet recupereren vanwege de schatkist, dan moet de schadevergoeding bijgevolg altijd de BTW omvatten.
BEPERKING.
Die nieuwe uitspraken zullen allicht in de praktijk voor enige rust in de rechtspraak zorgen. Vooral omdat ze allebei in voltallige zitting van het Hof uitgesproken zijn. Maar dit wil niet zeggen dat er geen discussies meer mogelijk zijn. Zo heeft men zich in de praktijk al afgevraagd of deze rechtspraak wel altijd van toepassing kan zijn ? Moet zij niet beperkt worden tot die gevallen waarin de schadelijder destijds op het ogenblik dat hij het inmiddels vernielde voertuig aankocht zelf BTW heeft betaald ? Die vraag is niet onlogisch. Als ik bij de aankoop van mijn wagen geen BTW heb betaald (omdat ik die wagen tweedehands bij een particulier heb aangekocht), waarom zou ik dan na een total loss van deze wagen altijd een vergoeding moeten krijgen die de BTW omvat ? Ik zou dan immers vergoed worden voor iets dat er eigenlijk niet was. Vooraleer de schadevergoeding de BTW moet omvatten, zou er in die opvatting dan ook eerst BTW-schade moeten zijn.
SCHADE.
Daarop is door sommigen onmiddellijk gerepliceerd dat er eigenlijk altijd BTW-schade is. De redenering gaat dan als volgt. Als ik een wagen tweedehands aankoop bij een particulier, dan betaal ik weliswaar geen BTW. Maar die particulier heeft deze wagen indertijd zelf in nieuwe staat aangekocht en heeft op die aankoopprijs wel BTW betaald. Als particulier heeft hij die BTW nooit kunnen recupereren. Met als gevolg dat de BTW een kostprijselement van deze wagen geworden is. Op het ogenblik dat hij die wagen tweedehands verkoopt, zal hij een prijs bepalen die rekening houdt met dat kostprijselement. Anders gezegd, die niet-gerecupereerde BTW zal voor een stuk weerspiegeld worden in de verkoopprijs. Zodat de prijs die ik voor die wagen betaal, altijd een element BTW bevat. Als die wagen nadien bij een ongeval vernield wordt, is er dus ook in dit geval verlies van BTW, en dus BTW-schade.
NIEUW.
Maar of deze redenering ook door de rechtspraak gevolgd zal worden, is hoegenaamd niet zeker. Begin dit jaar heeft het Hof van Cassatie immers opnieuw een arrest in deze materie geveld. Het Hof herhaalt bij die gelegenheid zijn inmiddels gevestigde rechtspraak dat de schadevergoeding bij een total loss in principe de BTW moet omvatten (in de veronderstelling dat schadelijder geen BTW-plichtige is). En dat dit altijd het geval is, ongeacht de bestemming die de schadelijder aan de ontvangen vergoeding geeft.
Maar het Hof zorgt tegelijk voor nieuwe verwarring. Het geeft nu immers de indruk dat het deze oplossing alsnog zou willen beperken tot de gevallen waarin de vernielde wagen destijds nieuw en dus met toepassing van de BTW is aangekocht.
DISCUSSIE.
De vraag naar de vergoeding van BTW in geval van total loss is dus nog steeds niet definitief opgelost. En dat zal nog wel een tijdje duren. Dat komt, omdat er zoveel tegengestelde belangen in het spel zijn. De verzekeraars willen uiteraard zo weinig mogelijk BTW vergoeden ; de schadelijders vragen daarentegen niet liever dan een vergoeding van de BTW, ongeacht wat zij met de schadevergoeding doen. Voorts is er ook een probleem van billijkheid en rechtvaardigheidsgevoel. Terwijl sommigen niet begrijpen waarom geen BTW zou worden vergoed als de schadevergoeding niet wordt aangewend om een andere wagen (met BTW) te kopen, begrijpen anderen dan weer niet waarom in dezelfde situatie wel BTW zou worden vergoed. Kortom, de belangen lopen uiteen en de meningen blijven verdeeld. De discussie blijft open.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier