Wachten kost geld

Wie moet wachten, kan geen geld verdienen. De wachttijd voor vergunningen en erkenningen kost flink wat economische groei. Grote bedrijven liggen daar minder wakker van dan kleine ondernemingen. Soms hebben ze er zelfs voordeel bij.

Als het op vergunningen en erkenningen aankomt, behoort België tot de kampioenen van de geïndustrialiseerde landen. Alleen Griekenland heeft er meer, leert een OESO-studie van 2008. “De overheid heeft de drang om alles vast te leggen”, zegt Wim Marneffe van de onderzoeksgroep Beleidsmanagement van de Universiteit Hasselt. “Ik ben niet tegen vergunningen, het kan risico’s beperken. Niet iedereen mag zomaar vuurwerk opslaan, bijvoorbeeld. Maar economisch zijn vergunningen het meest ingrijpende instrument. Ze beletten de toegang tot de markt. Gebruik ze daarom verstandig.”

Vlaanderen telde eind 2007 300 vergunningen en erkenningen, los van het federale, provinciale of lokale niveau. Dat brengt niet alleen een hoop rompslomp met zich. “Je moet ook de wachtkosten in rekening brengen”, zegt Marneffe. “Een nieuwe bakkerij die klaar is om te openen en drie maanden moet wachten op de laatste vergunning, derft omzet.”

Marneffe schat dat wachtkosten voor een bedrijf veel zwaarder wegen dan de rompslomp. Toch krijgen ze geen aandacht van de overheid. “Voor de rompslomp is er wel veel overheidsaandacht, en terecht”, zegt Marneffe. “De federale regering heeft een speciaal actieplan om de administratieve lasten met 30 procent te verminderen. Maar met wachtkosten houdt de overheid geen rekening bij de opmaak of besturing van vergunningenstelsels.”

Daar zou beter verandering in komen. Landen waar bedrijven minder lang moeten wachten op de overheid, scoren een hogere groei. Dat vond Marneffe na onderzoek van 183 landen in de periode 2004-2011. Hij bekeek telkens de totale wachttijd voor een vaste reeks procedures, bijvoorbeeld bouwvergunning, uitbatingsvergunning, inklaring van goederen bij de douane, en zo meer. Een daling van de totale wachttijd met tien dagen bleek 0,1 procentpunt extra groei op te leveren.

Voor België bedroeg de totale wachttijd van de onderzochte procedures 700 dagen. “De inkrimping van de wachttijd met 10 procent of 70 dagen leidde tot een extra groei van 0,78 procentpunt”, zegt Marneffe. “Je ziet hoe je economische groei kunt creëren, alleen al door bedrijven gemakkelijker te laten ondernemen.”

Competitief voordeel

Toch blijkt niet elk bedrijf even veel te malen om kortere wachttijden. In 2010 vroeg Marneffe aan 276 Vlaamse ondernemers hoeveel ze bereid waren te betalen voor een inkorting van de wachttijd met 60 dagen. Het gemiddelde antwoord bedroeg 1871 euro. Het sprekendst waren de verschillen tussen de kleine eenmanszaken, de kmo’s en de grote bedrijven in de ondervraagde groep. De eenmanszaken en kmo’s wilden 1250 en 2038 euro op tafel leggen. “Bij de grote bedrijven was dat amper 2566 euro, hoewel hun omzet een veelvoud bedroeg”, zegt Marneffe.

Hij ziet drie redenen voor de relatief matige belangstelling van de grote bedrijven voor kortere wachttijden. “Het relatieve belang van een vergunning weegt voor hen minder zwaar. Terwijl een klein bedrijf vaak zit te wachten op die ene vergunning, heeft een grote aannemer bijvoorbeeld tien werven lopen. Als een werf stilligt door het uitblijven van een vergunning, kan hij zijn productiemiddelen spreiden over negen andere werven en blijft het bedrijf draaien. Grote bedrijven kunnen wachtperiodes vooraf ook goed inschatten. Dat rekenen ze mee in de projectplanning.”

Een derde reden die ondernemers aanhalen, hoewel die moeilijk te bewijzen is, is dat langdurige en complexe vergunningsprocedures concurrenten de toegang tot de markt beletten. “Als het jou maanden heeft gekost om alle procedures in kaart te brengen, heeft die inspanning een competitief voordeel opgeleverd tegenover buitenlandse bedrijven die hier willen investeren,” aldus Marneffe.

Ford Genk

Ook bij een andere kwestie dook het verschil tussen grote en kleine bedrijven op. Bij navraag bleek slechts 63 procent van de grote bedrijven voorstander van lichtere administratieve lasten, tegenover 81 procent van de eenmanszaken en 76 procent van de kmo’s. “Kleine ondernemers moeten zelf de paperassen invullen. Grote bedrijven hebben daar personeel voor.”

De grootste prioriteit, zowel voor de grote als voor de kleine bedrijven, is de invoering van de stilzwijgende goedkeuring of de automatische toekenning van de vergunning indien de overheid niet tijdig reageert. Deze maatregel kon bij de drie categorieën telkens op zowat 80 procent bijval rekenen. Ook Marneffe is voorstander, voor zover het niet over milieu of andere gevoelige materies gaat. “Randvoorwaarde is de capaciteit van de betrokken overheidsdienst. Je moet die in de gaten houden, om flessenhalzen te vermijden.”

Een andere mogelijkheid is de controle achteraf. “Laat de ondernemer alvast beginnen. Aan de overheid om nadien te bewijzen dat hij zijn vergunning niet verdient. Nederland hanteert het systeem voor een twintigtal vergunningen. Hier bestaat dat nog niet.”

De vaststelling dat langere wachttijden vooral kleine bedrijven treffen, zou de grootste zorg van de overheid moeten zijn, besluit Marneffe. “We slagen er steeds minder in om grote bedrijven aan te trekken. Kijk maar naar Ford Genk. We moeten focussen op de vlotte doorgroei van kleine bedrijven. Zonder efficiënte en korte vergunningsprocedures lukt dat niet.”

JOZEF VANGELDER, FOTOGRAFIE MICHEL WIEGANDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content