Waarom socialisten van de vrije markt houden
“Alleen De Gaulle kon Algerije bevrijden; alleen Nixon kon de deur tot China openen.”
Achter deze slogans schuilt een belangrijk principe: eigenbelang noopt politieke partijen ertoe hun eigen traditionele ideologieën af te zwakken, ja zelfs te laten varen. Dit inzicht is heel toepasselijk op Europa en in toenemende mate op heel de wereld, als je ziet wat zogenaamd linkse en socialistische regeringen tegenwoordig uitrichten.
Op het einde van de jaren vijftig kwam het in Frankrijk bijna tot een burgeroorlog over de Algerijnse kwestie. Charles De Gaulle, die sinds 1946 niet meer aan de macht was, werd opnieuw naar het Elysée geroepen om Frankrijk uit het moeras te helpen. Vanwege zijn patriottisme leek De Gaulle de enige man die Algerije de vrijheid kon geven.
Vanaf het einde van de jaren zestig bleek toenadering tussen het China van Mao en Amerika mogelijk omdat China verwikkeld was in politieke en militaire conflicten met de Sovjet-Unie. Dat wisten zowel de democraten als de republikeinen in Amerika, maar president Johnson was bang om China te benaderen omdat zijn partij al de faam had zich te soft op te stellen tegenover het communisme. Alleen een overtuigd anti-communist als Richard Nixon kreeg voldoende politieke steun uit rechtse hoek om China te bezoeken om samenwerking te bewerkstelligen tegen hun gemeenschappelijke vijand, het Kremlin.
De markt hervormen.
Ook economie is vatbaar voor dit soort dynamiek. Ronald Reagan en Margaret Thatcher propageerden met succes een lagere inkomensbelasting, het privatiseren van overheidsinstellingen, minder machtige vakbonden en een kleinere rol voor de regering. De populariteit en het succes van hun programma bewogen zowel liberale, socialistische als sociaal-democratische regeringen in veel landen ertoe ook het principe van de vrije markt te verkondigen, (voor sommigen) in tegenspraak met hun traditionele ideologieën.
Markthervormingen door linkse regeringen begonnen in 1984, toen de labor-regering van Nieuw-Zeeland de wetgeving zodanig wijzigde dat een kleine en geïsoleerde natie werd omgevormd tot een van de meest liberale economieën ter wereld. De Laborites van Nieuw-Zeeland privatiseerden de post en heel wat andere openbare diensten en schakelden het sterk gecentraliseerde tewerkstellingssysteem met stevige collectieve arbeidsovereenkomsten om tot een systeem waarbij de werkgevers een grote vrijheid kregen om aan te werven en te ontslaan en om lonen uit te betalen afhankelijk van de markt.
Minder regering.
Onder president Clinton ging de aandacht plots naar de populariteit van het standpunt van de republikeinen, die voorstander waren van minder paternalisme en minder regering. Het was Clinton, en niet Bush of Reagan, die verklaarde dat “het tijdperk van de grote regeringen voorbij was”. Het was zijn administratie die het democratische standpunt inzake welfare, evenwichtige budgetten, het verminderen van de openbare schuld en het stimuleren van de handel radicaal omkeerde.
Een sprekend voorbeeld van deze trend vindt men in het economische beleid van Mexico in de jaren tachtig en negentig. De Partido Revolucionario Institucional ( PRI) was er zeven decennia lang aan de macht tot ze onlangs het presidentschap moest afgeven aan Vincente Fox. De partij was een felle voorstander van de industriële staatsbedrijven, prohibitieve invoerrechten om eigen lokale bedrijven te beschermen en een tot in de kleinste details geregelde arbeids- en financiële markt. In het begin van de jaren tachtig, onder president Miguel de la Madrid, begon de PRI nochtans te erkennen dat de kritiek op de zwakke economische prestaties van Mexico gegrond was en verkocht ze veel staatsbedrijven. Het Mexicaanse systeem van sociale zekerheid werd gedeeltelijk geprivatiseerd en de regering deed grote stappen in de richting van vrijhandelsovereenkomsten met de aartsvijand uit het noorden, de VS. Zo hoeft president Fox geen eigen revolutie te beginnen, maar enkel voort te gaan op de ingeslagen weg.
De Argentijnse senaat heeft onlangs gereageerd op de hoge werkloosheid door een tewerkstellingshervorming goed te keuren die de macht van de vakbonden sterk beknot en de werkgevers meer vrijheid geeft inzake aanwerven en ontslaan. Die hervorming wordt gesteund door de nieuwe centrumlinkse regering van Fernando de la Rua, nadat de conservatieve regering van Carlos Menem in haar hervormingspogingen mislukte.
Europa.
Het zijn recente politieke koerswijzigingen in Duitsland en Frankrijk die allicht de meest indrukwekkende voorbeelden vormen van de De Gaulle-Algerije- en Nixon-Chinatheorie van politieke hervormingen.
In de jongste tien jaar hadden beide landen te kampen met een hoge werkloosheid en een trage economische groei. In geen van beide landen waren conservatieve regeringen erin geslaagd succesvolle hervormingen door te voeren – ondanks een goed onderbouwde retoriek. De regeringen van Jospin en Schröder kwamen aan de macht met programma’s die beloofden de werkloosheid te bestrijden en de economische groei aan te zwengelen door meer reglementering.
Beide regeringen waren inderdaad begonnen met meer overheidscontrole – inclusief de 35-urenweek in Frankrijk. Maar binnen de kortste keren gooiden beide regeringen het – nogal stiekem – over een andere boeg. In Duitsland snijdt kanselier Gerhard Schröder drastisch in de bedrijfslasten, steunt nieuwe starters en belooft belastingvoordelen voor privé-pensioenspaarplannen. Jospin heeft de Franse arbeidsmarkt zowat geliberaliseerd door meer deeltijdse arbeid toe te laten, meer privatiseringen en een allesomvattend competitief financieel systeem te promoten met minder overheidscontrole.
Als Nixon toenadering kon zoeken tot communistisch China en De Gaulle Algerije onafhankelijk kon laten worden, is het een relatief kleine stap voor de socialisten om het mechanisme van de vrije markt te promoten en minder bedrijfsbelasting te heffen. Het is in de politiek zoals in het leven: ideologie moet het vaak afleggen tegen eigenbelang.
gary s. becker
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier