“Waarom Antwerpen dé modestad is? Ach, ze paraderen graag”
Vandaag opent in de Antwerpse ModeNatie een expo over twintig jaar Belgische mode (zie ook blz. 102). Een tentoonstelling die de successen van de Belgische ontwerpers op een rijtje zet, maar ook meer wil zijn dan een retrospectieve. Interview met Geert Bruloot van het Flanders Fashion Institute, een voorvechter van het eerste uur.
Twintig jaar Belgische mode heeft ervoor gezorgd dat ontwerpen van Belgische modeontwerpers in toonaangevende Belgische en buitenlandse winkels verkocht worden. Internationaal staat België op de kaart van de creatieve mode. Het succes van Belgische mode heeft ons ook een architecturaal hoogstandje opgeleverd: De ModeNatie in Antwerpen. Het is de plaats van afspraak met Geert Bruloot, de man die eind jaren tachtig mee aan de kar trok van de Antwerpse Zes en jarenlang in zijn eigen winkel Louis hun eigenzinnige ontwerpen verkocht.
Vandaag focust Bruloot zich onder meer op het Flanders Fashion Institute (FFI), dat twintig jaar na het Textielplan van Willy Claes (SP.A) een platform wil bieden aan jonge designers en hen in nauwer contact wil brengen met de Belgische fabrikanten. Geen wonder dus dat Bruloot ook de bezieler is achter ‘Twintig jaar Mode dit is Belgisch!?, een expo in de ModeNatie die vandaag voor het grote publiek opent.
TRENDS. Straks opent ‘Twintig jaar Mode dit is Belgisch!?’ heel feestelijk. Maar bepaalde Belgische designers zitten in financiële problemen. Is er dan reden om te feesten?
GEERT BRULOOT (FLANDERS FASHION INSTITUTE). “Zeker en vast. Het gaat me om een proces dat twintig jaar geleden gestart is en nog steeds voortduurt. We blijven verder genieten van de goede naam die Belgische mode in het buitenland heeft. Antwerpen en die typisch Belgische stijl zijn geen loze begrippen meer. Vergeet niet dat we van nul gestart zijn en intussen wereldniveau hebben gehaald. Het avontuur is ook halsoverkop gebeurd. En het is niet voorbij.”
Is de expo dan een reflectiemoment?
BRULOOT. “Niet meteen. Eerder een soort orde brengen in een archief. Vergeet niet dat mode nu anders is dan twintig jaar geleden. Toen de Belgische designers een eerste keer naar Londen trokken, stond Milaan vooral symbool voor een industriële productie, met een paar uitzonderingen zoals Armani en Versace, die designers waren. Parijs was synoniem voor glamour. En een stad als Londen kende nu en dan haar modieuze hoogtepunten. In de sixties bijvoorbeeld, maar ook in de jaren tachtig.
“Nu is heel de wereld een modetoneel. Russen en Brazilianen komen naar Parijs, evenzeer als Belgen en Japanners. Industriële productie is een zeer sterk glamourproduct geworden. Tegelijk is mode meer en meer een consumptieproduct geworden. En meer en meer vloeit mode samen met muziek, met architectuur, met het aankleden van de woning. Daar staan wij als Belgische avant-garde middenin. We proberen mee te tellen. En in het geval van Ann Demeulemeester, Dries Van Noten en Martin Margiela spelen we mee met de groten. Andere Belgen blijven gewoon nog klein.”
Is net dat geen zwakte?
BRULOOT. “Neen. Iedereen moet hard werken om zijn positie te behouden. En niet iedereen is gemaakt om zijn bedrijf zo groot te maken. Bovendien heeft de modewereld de kleintjes erg nodig, omdat die voor het nodige peper en zout zorgen. Je hebt een grote productie met stijl nodig, en dan heb ik het over Armani of Gucci, maar je hebt ook creatieve cellen nodig die vernieuwing brengen. Kleintjes kunnen natuurlijk ook groeien. Ik denk bijvoorbeeld aan Haider Ackerman of Tim Van Steenbergen ( nvdr – Belgen die nog maar enkele seizoenen op de markt zijn). Die moeten nu een aantal jaren hard aan hun imago werken, en zo geleidelijk aan evolueren. Ofwel kunnen zij na tien jaar bij die wat ik noem ‘productie met stijl’ terechtkomen, ofwel kunnen zij ingelijfd worden bij een grote groep, als ontwerper bij Versace, Armani, Gucci, enfin, noem maar op.”
Is het niet de taak van het FFI om de designers bij dat soort stappen te helpen? Wivina Demeester (CD&V) lanceerde het idee van een ‘productiefonds’?
BRULOOT. “We zijn al langer van plan de creatieve en commerciële vaardigheden samen te brengen in dat productiefonds. In dat verband organiseren we in november een rondetafel met designers, fabrikanten, producenten, journalisten en de departementen Sociale en Economische Zaken. Voorlopig zit alles in de studiefase. Veel vragen dienen opgelost te worden. Moeten we logistieke steun geven? Een soort databank opmaken voor ontwerpers en producenten? Waar kunnen ontwerpers aan centen geraken? Op die manier de link leggen naar banken, waarmee we nu trouwens al aan het praten zijn.
“Er zit aan dit productiefonds ook een belangrijk distributieluik vast. De meeste ontwerpers weten hoe ze kunnen distribueren in Europa. Ze kunnen dat zelf in juiste banen leiden. Maar wat met Azië? We krijgen hier Chinese delegaties over de vloer die laten blijken dat er ginder nog geen structuur is. Daar moeten we op inspelen. We steken trouwens ook ons licht op bij Export Vlaanderen om te zien wie op welk spoor zit. Dat alles om de ontwerpers een dienst te bewijzen.”
Spiegelen jullie zich aan wat het Mode-Instituut in Nederland doet?
BRULOOT. “Ik ken dat instituut wel, maar niet de werking ervan. Maar ik ken de British Fashion Council, en die heeft al interessante dingen gedaan ter ondersteuning van producenten en ontwerpers. Zij organiseren bijvoorbeeld de Britse Fashion week, een evenement dat gesponsord wordt door andere industrietakken. Die traditie hebben ze daar al iets langer dan wij.”
Kan Crea Moda, de vroegere Kledingfederatie, daar ook geen medevector in zijn?
BRULOOT. “Het contact tussen ontwerpers en federatie verloopt moeilijk. De ene begrijpt de andere niet. Is het trouwens niet jammer dat na twintig jaar de Kledingfederatie haar naam een Italiaanse draai geeft? Net nu Belgische mode zo internationaal meespeelt? Twintig jaar geleden werd de slogan ‘Mode, dit is Belgisch’ bedacht om kledingbedrijven uit België een identiteit te geven. Heel wat Belgische firma’s hadden toen Italiaanse namen, denk aan Cortina, aan Monarca… Ik begrijp die naamsverandering dus niet. Dat komt oubollig over. Binnen de federatie zijn er leden-fabrikanten die met open ogen aan een grote toekomst werken. Maar een ander deel is niet flexibel genoeg bezig. Ik denk dat de federatie een gebrek heeft aan een jonge, hedendaagse visie. Misschien is het een kwestie van generaties. Misschien moeten ze nieuw bloed toelaten in hun top. En pas op, ik zeg dit zonder verwijten. Ik verwacht alleen dat ze ideeën hebben, wanneer ze met ons rond de tafel zitten. En die hebben ze momenteel niet.”
Is er eigenlijk een reden voor het vertrek naar Italië van tal van ontwerpers, om daar te produceren?
BRULOOT. ” Dirk Bikkembergs zit er al sinds begin jaren negentig. Dirk Van Saene en Walter Van Beirendonck zijn er recent aan het samenwerken met een fabrikant. Tja, de loonkosten en de flexibiliteit zijn hier nog steeds een probleem. Bovendien zakt de motivatie in Belgische ateliers almaar. Nog maar weinig Belgische fabrikanten willen ook producent zijn van Belgische modeontwerpers.
“Firma’s als Gysemans of Ambiance hebben wel licenties durven aangaan met Belgische ontwerpers, maar zij zijn uitzonderingen. De witte raven, als je wil. Veel oudere fabrikanten stoppen ermee, of bedrijven krimpen in. Delokaliseren is eigenlijk het ergste niet. Het is de logheid van het systeem die ons parten speelt. Stel: een ontwerper wil een stof verven om een kleur uit te testen. Zoiets gaat minder en minder vlot in België.”
Is het dan een utopie om zo’n flexibel systeem hier te introduceren?
BRULOOT. “Een fabrikant moet nadenken. Zijn dure Belgische producten moeten immers concurreren met fantastische producten, made in China. Daar is de kwaliteit hoogstaand, daar is de flexibiliteit enorm. Ik denk aan Zara en H&M, die daar produceren.”
Dus, utopisch?
BRULOOT. “Ik geloof dat hoogwaardige producten ook snel op een vraag moeten kunnen inspelen. Ik zie geen bezwaar in het werken onder licentie met een Belgische producent, die misschien verkiest om in het buitenland te produceren. Maar het is wel essentieel dat de fabrikant er een Belgisch atelier op nahoudt om de collectiestukken, de stalen, te maken. De Belgische fabrikanten hebben trouwens de hoogwaardige arbeid in huis. Daar kan het niet aan liggen.”
Wat ligt aan de basis van die logheid?
BRULOOT. “De meeste fabrikanten zijn oude familiebedrijven die vaak erg wantrouwig staan tegenover nieuwe investeringen. Het is altijd een gok, en de taal van de modeontwerper is nu eenmaal moeilijk te verstaan. Daarom is er voor ons als FFI een rol weggelegd als tussenpersoon.”
Is er eigenlijk wel voldoende vraag naar Belgische creatieve mode?
BRULOOT. “Het zijn in elk geval goede producten om in de detailhandel te verkopen. En ik kan het weten. ( lacht)”
Moet de regering de Belgische mode niet promoten?
BRULOOT. “Ik geloof in natuurlijke eliminatie. Ik denk niet dat we hier de Spaanse weg moeten volgen. Daar werd in de jaren tachtig de Spaanse mode overdreven gepromoot van overheidswege, maar wat houden ze eraan over? Het FFI doet al vrij veel aan promotie. Ik zou zelfs nog wat directer op de bal willen spelen…”
… door in Antwerpen een Belgische modeweek te organiseren?
BRULOOT. “Niet meteen. Daar doen we de buyers en de pers geen plezier mee. Die modeweken in New York, Londen, Milaan en Parijs zitten nu al overvol. We moeten die aankoopmomenten ook niet nog meer willen verbrokkelen. Neen, ik denk aan het rode boekje dat we tijdens de Parijse modeweek de professionelen aanbieden. Daarin staan alle gegevens over de Belgen in Parijs. We hebben ook shuttles die de Belgische modescène rondrijden van show naar show. Dat lijkt me allemaal veel beter dan een duur defilé in Hongkong voor een handvol ambassadeursvrouwen. Tegelijk zie ik in Azië wél een vergroting van onze afzetmarkt.”
Toch kregen veel Belgische ontwerpers klappen door een dalende interesse vanuit Japan?
BRULOOT. “Dat heeft te maken met de mentaliteit aldaar. De ene dag ben je hip, de andere out. Nu doen merken zoals Vuitton en Gucci het daar goed, die labels zijn belangrijker dan de avant-garde. Het is een gevaarlijke markt, alleen al door die wegwerpmentaliteit.”
Maken bepaalde ontwerpers ook niet de fout helemaal niet commercieel te denken?
BRULOOT. “Daar is zeker iets van aan. Een ontwerper mag de eerste twee seizoenen een collectie met vijf stuks presenteren. Dat kan zeer imagoversterkend werken. Maar daarna moet de switch wel komen naar een iets bredere collectie, met broeken en rokken, en eventueel accessoires. Dingen die winkels kunnen verkopen. Zo kunnen zij hun budget laten stijgen. Als verkoper moet je eigenlijk tegen een ontwerper kunnen zeggen: ik heb nog twee modellen van broeken nodig. En daar moet gehoor aan gegeven kunnen worden.”
Kan een ontwerper wel creatief en commercieel tegelijk zijn?
BRULOOT. “Heel wat ontwerpers hebben een commercieel talent naast zich. Ik denk aan Martin Margiela en Jennie Meirens. Er moet zich na verloop van tijd een synergie voordoen tussen die twee.”
Moet dat commerciële aspect niet in de opleiding zitten?
BRULOOT. “Goeie vraag. In bepaalde Nederlandse en Parijse scholen bestaat er een managementopleiding. Ik denk dat het interessant kan zijn om over de structuur van een collectie les te geven. Een ontwerper moet ook weten hoe de productie van een collectie in elkaar steekt. Ook dat wordt vaak onderschat.”
Is het succes van Belgische mode een eendagsvlieg?
BRULOOT. “Neen, helemaal niet. De vraag is: wat is een Belgische ontwerper? Tot vandaag is dat een buitenlandse student die hier mode komt studeren en in de academie zijn eigenheid verscherpt en uitpuurt. Wanneer hij de academie verlaat, heeft hij een soort Antwerpse saus over zich heen gekregen. Zijn beeld is sterk beïnvloed door Antwerpen. En dat merk je aan de collecties waarmee hij nadien naar buiten komt.”
Een laatste vraag. Hoe is het eigenlijk samenwerken met de overheid?
BRULOOT. “Dat lukt ons steeds beter, al blijft het zwemmen met kleine handjes. We hebben leren samenwerken met de overheid. Maar… ontwerpers zijn ook geen popsterren. Vroeger zeiden we resoluut neen toen men ons iets vroeg. Nu proberen we werk te maken van modules, om eventueel aanwezig te zijn op missies en dergelijke.
“Weet u, we hebben jaren gevochten voor dit gebouw. Nu het er staat, kunnen we werk maken van al die voorstellen die op ons af komen. We proberen zelfs de moeilijke voorstellen creatief in te vullen. De overheid is voor ons ook niet meer wat ze was. Waarmee ik bedoel: de generatiekloof is daar alvast kleiner geworden. Wij als FFI moeten ook beseffen dat we geen oude knarren mogen worden.”
We laten het u wel weten.
Veerle Windels
“Waarom Antwerpen dé modestad is? Ach, het is eigen aan Antwerpenaren om het te tonen als het goed gaat. Ze paraderen graag. Ze noemen dat ook wel eens Antwerpse stoef.”
“Ik denk niet dat de overheid de Belgische mode overdreven moet promoten. Ik geloof in natuurlijke eliminatie.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier