Vooruitgang in de Doharonde
De Doharonde van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) over meer vrijhandel is sinds de start een sukkelgang. Opnieuw wordt ‘het uur van de waarheid’ aangekondigd. Voor het einde van dit jaar zou een globaal akkoord mogelijk zijn.
Waar gaat het om in de Doharonde?
De Doharonde over een verdere vrijmaking van de wereldhandel begon in november 2001, kort na de terreuraanvallen op New York en Washington. Hij volgde op de complete ontsporing van de WTO-onderhandelingen in Seattle (1999). De nieuwe gesprekken focusten van bij het begin op een vlottere toegang van producten uit ontwikkelingslanden in de rijke industrielanden. Daarom werd de Doharonde ook ‘de ontwikkelingsronde’ genoemd.
Zeven jaar later lijken ook de onderhandelingen tussen de 149 WTO-leden er echter op uit te draaien dat de rijkere landen de spelregels bepalen. Met dat verschil dat deze keer de arme landen, en meer bepaald opkomende economieën of de BRIC (Brazilië, Rusland, India en China), zwaarder wegen in het debat. De vooropgestelde doelstellingen zouden landen met middelgrote inkomens, zoals Brazilië en Zuid-Afrika, een voordeel van 6 dollar per inwoner opleveren, tegen 2 dollar per inwoner van een arm land. Uiteenlopende standpunten tussen oude en ‘nieuwe’ rijken leidden voortdurend tot een impasse, eerst in Cancun (2003) en later in Hongkong (2005).
Wat zijn de knelpunten?
De Europese Unie bijvoorbeeld spendeert meer dan 40 miljard euro aan landbouwsubsidies (importtarieven en quota niet inbegrepen). En landbouw is het grootste struikelblok. Na de mislukking in Hongkong concludeerde WTO-voorzitter Pascal Lamy: “Telkens weer lopen de onderhandelingen over verdere liberalisering van diensten, industriële goederen en de vereenvoudiging van het wereldhandelsverkeer hierop vast. Hoewel de landbouw van de geïndustrialiseerde landen slechts 8 % van de wereldhandel vertegenwoordigt en minder dan 5 % van hun tewerkstelling.”
Na vier jaar onderhandelen was in Hongkong amper 55 % van de vooropgestelde agenda van de Doharonde bereikt. Zo kon toch over ‘trips’ een akkoord bereikt worden: intellectuele-eigendomsrechten mogen niet verhinderen dat arme landen zelf goedkope, generische geneesmiddelen kunnen produceren. Maar de grote knelpunten bleven: de EU moest haar invoertarieven op landbouwproducten sterk verlagen, de VS en Japan hun interne landbouwsubsidies afbouwen. In ruil zouden de opkomende economieën hun importtarieven op industriële goederen verlagen.
Welke voorstellen liggen op tafel om uit de impasse te geraken?
Volgens Pascal Lamy is een globaal akkoord mogelijk, wanneer over enkele weken de ministers van Handel van de WTO-landen in Genève knopen moeten doorhakken. Dat gebeurt op basis van nieuwe onderhandelingsteksten die WTO-ambassadeurs de voorbije maanden hebben klaargestoomd.
De EU had zich al bereid verklaard het gemiddelde invoertarief voor landbouwproducten met bijna de helft te verminderen, tot 12,2 %. Ook de VS zouden de ontwikkelingslanden een eind tegemoet treden. Al is men het nog niet eens over hoeveel landbouwproducten een uitzonderlijke bescherming mogen blijven genieten. En is er ook weinig vooruitgang in de liberalisering van de dienstensector in ontwikkelingslanden.Voor de handel in industriële goederen zouden de rijke landen hun heffingen beperken tot maximaal 7 tot 9 %. De opkomende landen zullen moeten kiezen tussen een importtaks van maximaal 23 à 26 % zonder extra beschermde producten, of een lagere invoerheffing van 19 à 21 % en bescherming van 12 tot 14 % van hun industriële productie. Behalve Rusland zijn de BRIC-landen het hier nog niet mee eens.
Een goed evenwicht tussen de hoofdstukken landbouw en indus- triële goederen is cruciaal voor het slagen van de Doharonde. (T)
Door Erik Bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier