Verwarrende titels

Niemand kent de juiste draagwijdte van de informatieplicht die het openbaar ministerie heeft ten opzichte van de minister van Financiën.

Fiscale bepalingen liggen dikwijls ‘verscholen’ in niet-fiscale wetten. Vorige week is al het voorbeeld gegeven van de milieuheffingen die verstopt zitten in de wetgeving op de staatshervorming. Een ander voorbeeld is dat van de fiscale regeling inzake aandelenopties die in beroepsmatige omstandigheden worden toegekend aan werknemers of aan bedrijfsleiders. Die regeling is niet opgenomen in een of andere fiscale wet, maar wel in de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid, met diverse bepalingen, die op 1 april 1999 in het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd. Geen mens die ze daar zou gaan zoeken.

Maar het gebeurt ook andersom: in fiscale wetten zitten dikwijls ook bepalingen die niets met de belastingen te maken hebben.

Neem bijvoorbeeld de wet van 4 mei 1999 met fiscale en andere bepalingen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 4 juni 1999. Hij bevat om te beginnen een aantal nieuwe fiscale regels, bijvoorbeeld over de invordering van de belasting, over de verhoging van het belastingvrij minimum voor het jaar van overlijden van een van de echtgenoten, enzovoort. Maar daarnaast bevat hij ook enkele niet-fiscale bepalingen, onder meer inzake het recht op kinderbijslag voor personen die als grensarbeiders werkzaam zijn in Nederland en Frankrijk, enzovoort.

Dat zulke bepalingen in een fiscale wet te lezen staan, is misschien verrassend; maar de aandachtige lezer van het Belgisch Staatsblad is gewaarschuwd. De titel van de wet zegt zelf dat hij fiscale én andere bepalingen bevat.

TITEL.

Erger is het wanneer in fiscale wetten bepalingen sluipen die niets met de belastingen te maken hebben, zonder dat de titel van de wet daarvan melding maakt. Een voorbeeld daarvan vindt men in de wet met diverse fiscale bepalingen, die ook gedateerd is op 4 mei 1999 en die gepubliceerd is in het Belgisch Staatsblad van 12 juni 1999. In die wet komen inderdaad diverse fiscale materies aan bod: de herinvoering van het zogenaamde attractiebeginsel, de invoering van een bijzondere investeringsaftrek voor investeringen in de productie en de recyclage van herbruikbare verpakkingen, de verhoging van het belastingvrij minimum van gehuwden met 1000 frank per echtgenoot, enzovoort.

WITWASSEN.

Groot is evenwel de verbazing van de lezer als hij in deze wet met diverse fiscale bepalingen plots ook een bepaling vindt die met belastingen niets te maken heeft, maar wel alles met het witwassen van geld.

De bepaling waarvan sprake verplicht de marktautoriteiten van de Brusselse beurs om aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking de vaststellingen te melden die wijzen op het witwassen van geld.

Hoe komt zo’n vreemde eend terecht in een wet die volgens zijn titel uitsluitend fiscale bepalingen bevat? Tijdsgebrek is de meest plausibele uitleg. Wellicht heeft men, wegens de nakende parlementsontbinding, geen kans meer gezien om voor deze aanvulling op de witwaswetgeving een apart wetsontwerp te maken en door de parlementaire procedure te sluizen en heeft men ervoor geopteerd om die regeling alsnog op te nemen in een wetsontwerp dat al op de rails stond.

Het feit dat de bedoelde bepaling pas te elfder ure bij wijze van regeringsamendement aan het wetsontwerp met diverse fiscale bepalingen is toegevoegd, bevestigt dit vermoeden.

VERWARRING.

Dat de wetgever soms moeite heeft met de titel die hij aan een wet geeft, blijkt ook uit de recente wet die de volgende moeilijke titel heeft meegekregen: wet van 28 april 1999 tot aanvulling, wat de bestrijding van de fiscale fraude betreft, van het K.B. nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten en van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; een wet die ook nog op de valreep door het parlement is goedgekeurd, en die inmiddels gepubliceerd is in het Belgisch Staatsblad van 25 juni 1999.

Als men de titel van deze wet bekijkt, dan verwacht men zich aan maatregelen die gericht zijn op het bestrijden van fiscale fraude, en die te maken hebben met de bank- en de verzekeringssector.

VERZEKERING.

Wat de verzekeringssector betreft, is dat inderdaad het geval. De nieuwe wet verplicht de Controledienst voor de Verzekeringen om de gerechtelijke instanties op de hoogte te brengen van bijzondere fiscale fraudemechanismen die hij vaststelt bij de instellingen die aan zijn controle onderworpen zijn. De Controledienst krijgt aldus eenzelfde opdracht als de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Wel is de opdracht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen lichtjes gewijzigd. Voorheen moest zij de bijzondere fiscale-fraudemechanismen die zij vaststelt bij de door haar gecontroleerde instellingen, melden aan de minister van Financiën. Voortaan moet zij dat doen bij de gerechtelijke instanties. Maar deze laatste wijziging staat niet te lezen in de besproken wet met de moeilijke titel; wel in de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen (een van de twee wetten waarmee de fiscale procedurehervorming is doorgevoerd).

KOMMA.

In de voormelde wet met de moeilijke titel wordt – anders dan de titel laat uitschijnen – niets over de banken, noch over de Commissie voor het Bank- en Financiewezen gezegd. De titel laat uitschijnen dat de wet het Bankbesluit nr. 185 van 9 juli 1935 moet aanvullen. Maar met de beste wil van de wereld vindt men daar niets van terug. Er wordt aan het Bankbesluit nr. 185 geen komma toegevoegd, en er wordt ook niets aan gewijzigd.

De wet (met de moeilijke titel) bevat daarentegen wél een bepaling die op het gebied van de fiscale fraudebestrijding zeer belangrijk is. Zij heeft te maken met de ambtenaren van het openbaar ministerie die betrokken zijn bij de afhandeling van strafzaken. In de bestaande regeling moeten zij de minister van Financiën op de hoogte brengen zodra zij bij hun strafonderzoek ernstige indiciën van belastingontduiking vaststellen.

VERRUIMING.

Die verplichting om de minister van Financiën op de hoogte te brengen, wordt nu verruimd. Terwijl zij tot nog toe alleen gold op het vlak van de inkomstenbelastingen, zal zij voortaan voor álle belastingen gelden (inkomstenbelastingen, BTW, registratierechten, enzovoort). Voorts is niet langer vereist dat de indiciën ernstig zijn. Alle indiciën moeten voortaan worden gemeld. En last but not least: in de bestaande regeling mogen de ambtenaren van het openbaar ministerie de indiciën van belastingontduiking slechts aan de minister van Financiën melden nadat zij daartoe de uitdrukkelijke toelating hebben gekregen van de procureur-generaal of van de auditeur-generaal; in de nieuwe regeling is die toelating niet meer nodig.

BEPERKING.

Deze nieuwe regeling staat dus te lezen in een wet die – blijkens haar titel – bedoeld is om de bankreglementering en de reglementering inzake de verzekeringssector aan te vullen. Wil dit zeggen dat zij tot die twee sectoren beperkt is? In de tekst van de wet zelf is van zo’n beperking geen spoor te vinden. De verruimde informatieverplichting waartoe de ambtenaren van het openbaar ministerie voortaan gehouden zijn, is geformuleerd als een algemene verplichting, waarbij geen enkel voorbehoud wordt gemaakt.

Men mag bijgevolg aannemen dat zij in de praktijk ook als een algemene verplichting zal worden opgevat. En dat de ambtenaren van het openbaar ministerie zich wellicht geroepen zullen voelen om aan de minister van Financiën alle indiciën inzake belastingontduiking mee te delen die zij bij een strafonderzoek vaststellen; ook als dat onderzoek niets met de bank- of de verzekeringssector te maken heeft.

ARGUMENT.

Bovendien mag men ook aannemen dat sommigen zullen proberen de onwettigheid in te roepen van informatie die vanwege het parket aan de minister van Financiën is overgedragen, zodra die slaat op indiciën van belastingontduiking die niets met de bank- of de verzekeringssector te maken hebben.

Men zal hen dat moeilijk kwalijk kunnen nemen. Wie belaagd wordt, mag zich met alle wettige middelen verdedigen. En dus ook met het argument dat de nieuwe meldingsverplichting, gezien de titel van de wet, uitsluitend met fraudemechanismen in de bank- en de verzekeringssector te maken kan hebben.

Of dit argument kans van slagen heeft, is ver van zeker. Maar indien het lukt, kan de wetgever (en de regering) slechts kwaad zijn op zichzelf. Het is hij, en niemand anders die voor de verwarring heeft gezorgd.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content