Verslikt in de graten
In Zeebrugge werd onlangs een nieuwe vissersboot te water gelaten. Reden om te feesten? Welnee: er zijn sowieso al te veel schepen voor te weinig vis. En te veel schepen voor te weinig vis brengt de rentabiliteit van de reder in het gedrang, zet de lonen van de vissers onder druk en zorgt ervoor dat de werkgelegenheid in de sector verder afkalft.
De opbouw van een nieuw schip is nochtans een prachtig gezicht. Alleen daarom al zou je wensen dat de lokale scheepswerf er elk jaar eentje in het dok mag laten glijden. Maar het zijn slechte tijden voor de visserij. Vorige maand bleef een reeks vissersboten aan de kade. Ze mochten niet uitvaren om het visbestand enige rust te gunnen, want zonder beperkingen hebben we binnenkort helemaal geen vis meer op ons bord. Voor kabeljauw wordt de toestand al kritiek genoemd, maar ook voor andere rondvis is de toestand weinig rooskleurig. Er wordt te veel gevangen, met nieuwe schepen die technisch beter uitgerust zijn en per man veel meer vis kunnen ophalen.
Maatregelen werken niet.
Is dit nog maar eens een mislukking van het Europese beleid? Gedeeltelijk. Het Europese visserijbeleid bestaat twintig jaar en was in hoofdzaak geïnspireerd door economische motieven, zoals ook vervat in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De objectieven waren duidelijk: de productiviteit en de technische vernieuwing verhogen, de levensstandaard van de visserijgemeenschap behouden, het persoonlijke inkomen verhogen, en het aanbod tegen aanvaardbare prijzen verzekeren. Geleidelijk zijn ecologische overwegingen en de bezorgdheid over het instandhouden van het visbestand een steeds belangrijker plaats gaan innemen.
Het groenboek over de visserijpolitiek, waarop geïnteresseerden nog tot 30 september 2001 commentaar kunnen leveren ( fisheries-greenpaper@cec.eu.int), geeft aan dat het instrumentarium dat nu gebruikt wordt, niet aangepast is om een duurzame visserij te verzekeren. Ondanks alle inspanningen is de werkgelegenheid in deze sector in Europa met 13% (60.000 jobs) gedaald en blijft het inkomen op een onaantrekkelijk peil hangen. De vloot is in grote mate vernieuwd dankzij overheidssteun, maar de rentabiliteit van de schepen is erg wisselvallig en wordt bedreigd door de vangstquota’s.
Hoewel het de bedoeling was om bij nieuwbouw van schepen ook capaciteit uit de vaart te nemen, blijkt nu dat met een verlaagde totale tonnage meer vis kan worden opgehaald omdat men technisch veel beter uitgerust is. En terwijl men dacht dat de herstructurering de sector in zijn geheel rendabeler zou maken, blijkt dat er elk jaar zo’n 1,1 miljard euro aan overheidssteun verleend wordt op een totale omzet van goed 9 miljard euro (7 miljard uit de zeevisserij en 2 miljard uit de aquacultuur).
Het Europese beleid vraagt dus om bijsturing en dat is vooral ingegeven door de vrees voor een snelle afkalving van het visbestand. Dit zet ook bedrijven uit de verwerkende industrie aan om samen te werken met organisaties zoals Greenpeace, want zonder vis maak je ook geen fishsticks.
Eindelijk een meerjarenplan.
Europa heeft al een aantal maatregelen genomen, zoals vangstquota’s, periodes van visverbod, en voorschriften voor de grootte van de mazen van het net. De opgelegde maaswijdte moet in het algemeen de kleinere soorten doorlaten. Maar het feit dat de boten op langere tochten verschillende netten meenemen en dat er weinig controle is, maakt dat het toch geen voldoende bescherming biedt om sommige vissoorten in stand te houden. De quota’s hebben maar gedeeltelijk gewerkt, omdat ze doorgaans een stuk hoger werden gelegd dan de risicogrens die door wetenschappers werd bepaald.
Zwak punt is ook dat de Europese Commissie te weinig personeel aan boord heeft om de beslissingen te onderbouwen en dat er in het algemeen te weinig rekening wordt gehouden met de kennis en kunde die in de sector zelf aanwezig is. Het feit dat die quota’s jaar per jaar werden vastgelegd, werkte erg nadelig op de algemene rentabiliteit van de scheepseigenaars. Het ene jaar mocht je voluit vissen, terwijl je het volgende jaar een aantal weken of maanden aan de kaai moest blijven. Vandaar het voorstel in het groenboek om een meerjarenplan op te stellen. Zo kan gericht gewerkt worden aan een evenwicht tussen de omvang van de vloot en de tonnage van de toegelaten visvangst.
In dezelfde optiek wordt de vraag gesteld of men niet stilaan moet ophouden met de steunmaatregelen voor de bouw van nieuwe schepen en zelfs met de gunstige fiscale regelingen voor de brandstof. Om dit te kunnen doen, moet men echter nieuwe procedures uitwerken, want binnen het bestaande Europese visserijbeleid kan men nauwelijks of geen sancties nemen tegen lidstaten die van de uitgezette koers afwijken.
Aan de andere kant wil men de lidstaten meer bevoegdheden geven om specifieke maatregelen te nemen. Soms moet men snel en buiten het kader van de meerjarenplannen kunnen optreden, om bepaalde zones of visbestanden tijdelijk of langdurig te kunnen beschermen. Automatisch loopt men hier het risico op protectionistische maatregelen, met visserij-oorlogen tot gevolg.
Het enige goede nieuws komt uit de hoek van de viskwekerijen. Die hebben de mindere opbrengst van de zeevisserij gedeeltelijk kunnen opvangen. Maar de fish farming krijgt nu ook kritiek vanuit de toeristische hoek, omdat ze “toeristisch interessante” plaatsen innemen of omdat ze te veel vuil op de stranden afzetten. In het groenboek over de toekomstige visserijpolitiek staat ook dat voor sommige vissoorten al voldoende gekweekt wordt, en dat er ook voor hen geen overheidssteun meer nodig is.
Dat is voor iemand van de Commissie die veel in het Europees Parlement komt te begrijpen, want daar staat altijd zalm op het menu.
De auteur is sinds 1990 European Affairs Officer bij Ford Motor Company en was voordien actief in de pers en de financiële wereld.
Huib Crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier