Verkeersbelasting: terugvragen of niet?
Moeten we de ‘accijnscompenserende heffing’ nu al terugvragen? Die vraag houdt tienduizenden landgenoten al enkele maanden bezig, en het einde van de heisa lijkt nog niet in zicht.
De accijnscompenserende heffing dateert van een vijftal jaar geleden. De regering – toen nog onder leiding van de nieuwe Vilvoordse burgemeester – had haar begroting opgemaakt voor het komende jaar, en was naar goede traditie op zoek naar nieuwe inkomstenbronnen. Die vond ze onder meer in een verhoging van de accijnzen op benzine. De prijs van loodvrije benzine ging aan de pomp met 2,5 frank per liter omhoog.
Diesel. Om verschillende redenen achtte de regering het onmogelijk om ten aanzien van diesel eenzelfde verhoging van de pompprijs door te voeren. Vandaar dat ze op het idee kwam om de dieselrijders te onderwerpen aan een accijnscompenserende heffing. Een heffing die eigenlijk neerkwam op een verhoging van de verkeersbelasting op personenwagens, wagens voor dubbel gebruik en minibussen die op diesel rijden. Voor wagens tot en met 12 PK is de verhoging gelijk aan de helft van de (toenmalige) verkeersbelasting. Voor wagens vanaf 13 PK is ze gelijk aan het bedrag van de (toenmalige) verkeersbelasting.
Van bij het begin heeft de nieuwe belasting op grote tegenkanting kunnen rekenen. De toenmalige oppositie had er geen goed woord voor over en verkondigde met luide stem dat de nieuwe heffing vatbaar zou zijn voor verbreking door het Arbitragehof omdat de heffing discriminerend zou zijn. Rik Daems, toen nog gewoon VLD-kamerlid, nu zelf federaal minister, zag een mogelijke discriminatie in het feit dat de dieselrijders (in tegenstelling tot de benzinerijders) de belasting niet kunnen vermijden. De accijnscompenserende heffing wordt immers op de dieselwagen zelf geheven, en niet op het verbruik (zoals dat bij de accijnsverhoging op benzine wel het geval was en is).
Daems meende toen zelfs te weten dat een aantal dieselrijders in ieder geval van plan was om een annulatieberoep in te stellen bij het Arbitragehof. Maar daarvan is nadien niets meer gehoord.
Ongelijk. Geen annulatieberoep dus. Maar dat wil niet zeggen dat iedereen de nieuwe belasting goedschiks ondergaat. Blijkbaar heeft een aantal belastingplichtigen onmiddellijk na de eerste heffing toch bezwaar aangetekend, en heeft niet iedereen zich bij de afwijzing van dat bezwaar neergelegd. Zo komt het allicht dat de accijnscompenserende heffing een aantal maanden geleden ter sprake kwam voor het hof van beroep in Gent.
De belastingplichtige riep in – in navolging van de kritiek die destijds in het parlement te horen was – dat de betwiste heffing in strijd is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel: de Belgen worden ongelijk behandeld. Voor de dieselrijders is een belastingheffing ingevoerd die weliswaar varieert volgens de hoogte van de fiscale PK, maar die op geen enkele wijze verband houdt met het effectieve brandstofverbruik. Voor de benzinerijders staat de doorgevoerde accijnsverhoging daarentegen wel in rechtstreeks verband met het effectieve brandstofverbruik. Lapidair gesteld: wie zijn wagen op stal laat staan en op benzine rijdt, betaalt geen frank extra belasting. Een dieselrijder moet daarentegen altijd de nieuwe belasting betalen, ongeacht het aantal kilometer dat hij rijdt. Zélfs als hij niet rijdt. Voor dergelijk onderscheid bestaat er volgens de betrokken belastingplichtige geen objectieve en redelijke verantwoording. En dus verzocht hij het Gentse hof van beroep om aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag te stellen.
Het Arbitragehof is immers bevoegd om wetten op hun gelijkheidsgehalte te beoordelen. Dat kan op twee momenten gebeuren: na de afkondiging van een wet kan gedurende een korte periode een verzoek ingediend worden om de wet te vernietigen, als en in de mate dat hij discriminerend is. En nadien kan aan de rechter bij wie een betwisting aanhangig is, nog altijd worden gevraagd om aan het Arbitragehof een ‘prejudiciële’ vraag te stellen. Zo’n prejudiciële vraag betreft dan geen verzoek tot vernietiging meer, maar wel een verzoek om de betwiste wettekst te beoordelen en voor recht te zeggen of hij al dan niet discriminerend is.
Gevolg. Het verschil zit ‘m in de gevolgen: een positief antwoord van het Arbitragehof op een verzoek tot vernietiging heeft tot gevolg dat de betwiste wettelijke maatregel uit de rechtsorde verdwijnt. Dat gevolg werkt erga omnes: iedereen kan er zich op beroepen.
Het antwoord van het Arbitragehof op een prejudiciële vraag – waarbij de betwiste maatregel discriminerend wordt genoemd – heeft een veel beperktere draagwijdte. De betwiste maatregel blijft bestaan. Het enige rechtstreekse gevolg is, dat de rechter die de prejudiciële vraag heeft gesteld, aan de betwiste maatregel een interpretatie moet geven die niet langer discriminerend is. Andere belastingplichtigen kunnen dus niet zomaar doen alsof de maatregel niet meer bestaat. Maar tegelijk vormt zo’n antwoord wel een belangrijk precedent: iedereen die in een gelijkaardige betwisting verwikkeld is, kan zich erop beroepen om aan het Arbitragehof desnoods een nieuwe prejudiciële vraag te laten stellen. De uitkomst daarvan is voorspelbaar. Men weet dat men uiteindelijk gelijk zal krijgen.
Gent. Die wetenschap heeft een aantal belastingplichtigen blijkbaar op gedachten gebracht. De redenering moet ongeveer als volgt zijn geweest. Als iemand voor het hof van beroep in Gent gedaan krijgt dat aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag wordt gesteld over de accijnscompenserende heffing, dan is het niet uitgesloten dat dit laatste hof daar positief op reageert. Bijgevolg heeft iedereen er nu al belang bij om zijn rechten te vrijwaren, wat het best gebeurt door nu al bezwaar aan te tekenen tegen de betaalde belasting. Zo creëert u voor uzelf een betwisting, waarin het antwoord van het Arbitragehof op de Gentse prejudiciële vraag een essentiële rol kan spelen.
Die manier van denken heeft gezorgd voor een sneeuwbaleffect. Een aantal maanden geleden is in Wallonië een vloedgolf op gang gekomen van bezwaarschriften en aanvragen tot ontheffing van ambtswege in verband met de accijnscompenserende heffing. De rage heeft zich inmiddels over het hele land verspreid. Niet het minst omdat vanuit het ministerie van Financiën naar verluidt actief meegewerkt is om de rage aan te wakkeren en in stand te houden (blijkbaar omdat veel ambtenaren zelf op diesel rijden).
Intussen worden alle mogelijke redacties van kranten en tijdschriften en advieskantoren overstelpt met de vraag of het nodig of minstens nuttig is om aan deze heisa mee te doen.
Veilig. Het antwoord is eenvoudig: kwaad kan het nooit. Wie een bezwaarschrift indient, en/of een ontheffing van ambtswege vraagt, stelt zijn rechten (wat het verleden betreft) veilig. Men kan hem onmogelijk verwijten lichtzinnig te werk te gaan. Als het Gentse hof van beroep het nodig heeft gevonden om het Arbitragehof te bevragen over het eventueel discriminerend karakter van de accijnscompenserende heffing, dan kan aan een belastingplichtige die daar weet van krijgt moeilijk verweten worden dat hij voorzichtigheidshalve bezwaar aantekent en/of ontheffing van ambtswege aanvraagt.
Of al die herrie iets zal opbrengen is een andere vraag. Half december van vorig jaar waren al meer dan 150.000 bezwaarschriften ingediend. Dat moet voorspelbaar tot enorme problemen bij de administratie leiden. Daartegenover staat dat de uitspraak van het Arbitragehof allerminst zeker is. De voormalige regering heeft de accijnscompenserende heffing ingevoerd omdat het ten aanzien van dieselrijders volgens haar onmogelijk was om een verhoging van de prijs aan de pomp door te voeren. Als ze die argumentatie voor het Arbitragehof hard kan maken, dan zijn al die tienduizenden bezwaarschriften een maat voor niets.
Evolutie. In ieder geval blijkt dat er zich een nieuwe evolutie voordoet: belastingplichtigen hebben duidelijk de weg naar het Arbitragehof gevonden, en deinzen er niet voor terug om massaal op de kar van hangende procedures te springen.
Dat is vorig jaar nog gebleken met de belasting op arbeidsongevallenvergoedingen.
Onder druk van massale reacties – ook als gevolg van een actie voor het Arbitragehof – zag de fiscale wetgever zich verplicht om in te grijpen en de belastingadministratie te verlossen van ontelbare bezwaarschriften. Als het Arbitragehof besluit dat de accijnscompenserende heffing inderdaad discriminerend is, zal dit fenomeen zich waarschijnlijk opnieuw voordoen.
Wie dit alles met pretogen bekijkt, zal gewagen van een directe fiscale democratie, waarin de gewone belastingplichtigen voor een stuk greep krijgen op het fiscale gebeuren. Voor dezelfde prijs kan men spreken van een wat angstaanjagende evolutie waarin het spookbeeld van onbestuurbaarheid en chaos opduikt. Elke prejudiciële vraag kan immers de spreekwoordelijke lont aan het kruitvat zijn. Misschien is dat ook niet echt de bedoeling van de wetgever geweest.
JAN VAN DYCK
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier