VENNOOTSCHAPSBELASTING: REGIONALISEER OF EUROPEANISEER?
Europa wil de vennootschaps-belasting harmoniseren; de Vlaamse werkgevers-organisaties willen ze regionaliseren. Hoe valt dat te rijmen?
In België bedraagt de vennootschapsbelasting 33,99 % (inclusief crisisbelasting). De gemiddelde vennootschapsbelasting van de OESO-landen (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) komt op 26,5 % en het Europese gemiddelde is 23,3 % en noteert een dalende tendens. Dat betekent dat de Belgische vennootschapsbelasting 10 procentpunt boven het Europese gemiddelde ligt. In de EU-25 kennen alleen Duitsland en Spanje een hogere vennootschapsbelasting.
Boodschap begrepen? Binnen onderzoekskringen bestaat unanimiteit dat het niveau van de vennootschapsbelasting een van de meest determinerende factoren is voor de competitiviteit, het aantrekken van investeringen, de werkgelegenheid en de economische groei van een land. Op basis van diverse studies die deze impact berekenen (KPMG, Voka, Deloitte, KU Leuven) toonde ik in mijn boek Vlaanderen-Wallonië, je t’aime moi non plus aan dat een vermindering van de vennootschapsbelasting door het terugverdieneffect op termijn volledig budgetneutraal is.
De diverse onderzoeksresultaten worden ook vertaald in het beleid. Het schoolvoorbeeld is natuurlijk Ierland, waar de aanslagvoet daalde van 40 % in 1993 tot 12,5 % nu. Ierland zet daarbij een economische groei neer van 12 % en van relatief arme lidstaat kan het land zich nu tot de rijkere en meest ondernemende Europese lidstaten rekenen. Grote broer Verenigd Koninkrijk laat zich door het Ierse voorbeeld inspireren en kondigt een scherpe daling van zijn vennootschapsbelasting aan. Ook de nieuwe lidstaten hebben de boodschap begrepen en zetten een lage vennootschapsbelasting in als economisch wapen. Landen zoals Slovakije, Polen, Hongarije, Litouwen en Letland noteren allemaal aanslagtarieven onder 20 %.
De spanningsvork tussen de laagste (Ierland, Litouwen, Letland) en de hoogste aanslagvoeten (Duitsland, Spanje, België) beloopt één tot drie en leidt tot concurrentievervalsing binnen de Europese Unie. Het is in macro-economische context overigens pervers dat landen die veel subsidies uit de Europese structuurfondsen krijgen – zoals destijds Ierland en vandaag de nieuwe lidstaten – die steun eigenlijk aanwenden om het vennootschapstarief te laten dalen en zo de Europese marktwerking te fnuiken. Voorstanders van meer Europa pleiten dan ook voor een harmonisering van de vennootschapsbelasting als sluitstuk voor de voltooiing van de interne markt. De Europese Commissie lanceerde eerder dit jaar een voorstel in die zin.
Snel, in één keer. Uit het rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse economie blijkt dat de vennootschapsbelasting en de arbeidskosten de twee grootste handicaps zijn. Ook de vergelijkende analyse van Deloitte concludeerde dat de daling van de vennootschapsbelasting voor België én voor haar regio’s noodzakelijk is. Technisch kan de verlaging ofwel op federaal niveau; ofwel door de regio’s, naar analogie met de personenbelasting toe te laten afcentiemen te geven; of door de vennootschapsbelasting eerst te regionaliseren en dan te reduceren.
Of de daling nu gebeurt via Europese normen, of federaal of regionaal, is echter niet de hoofdzaak. Wat telt, is dat de verlaging er komt – willen wij dat onze competitiviteit niet verder daalt. Idealiter moet het nominale tarief, liefst in één klap, naar het gemiddelde van Europa. Een beperktere of graduele daling is niet voldoende significant. Alleen een verlaagd tarief voor kmo’s zou geen impact hebben op de broodnodige buitenlandse investeringen.
En misschien is nog de beste oplossing dat vorken worden vastgesteld binnen Europa om concurrentievervalsing te vermijden. Stel dat Europa de vork vastlegt op 18 % tot 23 %. De federale vennootschapsbelasting zou dan de facto moeten dalen in België tot de Europese bovengrens, wat onze economie ten goede zou komen. En als Vlaanderen dat wenst, kunnen zij nog drie tot vijf procent afcentiemen vaststellen. Dit zou de Vlaamsgezinden psychologisch goed uitkomen en conform zijn aan de eisenbundel van de Vlaamse werkgeversorganisaties, zonder te leiden tot concurrentievervalsing tussen Vlaanderen en Wallonië. En als Wallonië hetzelfde zou willen doen binnen zijn regionale autonomie, waarom niet? Het zou de Walen overigens vier keer minder kosten dan de Vlamingen. Van de in totaal 9,3 miljard euro geïnde vennootschapsbelastingen (aanslagjaar 2004) betaalden bedrijven met zetel in Vlaanderen 52 %, de vele grote bedrijven met hoofdzetel in Brussel 34 % en de Waalse slechts 14 %. De respectieve bevolkingsaandelen zijn 58 %, 9 % en 33 %.
Einde van de rit: we betalen met zijn allen minder dan 20 % vennootschapsbelasting, aan de onderkant van de Europese vork en met respect voor de regionale economische autonomie. En zelfs het Internationaal Monetair Fonds zou tevreden zijn dat de daling van de vennootschapsbelasting ook gedeeltelijk door de regio’s wordt gefinancierd. Dat zou een perfect voorbeeld zijn over hoe we efficiënt kunnen omgaan met subsidiaire beleidsniveaus. Was het ook niet dankzij de Maastrichtnormen dat de Belgische begroting (gedeeltelijk) werd gesaneerd?
De auteur, secretaris-generaal van het Vlaams Departement voor Economie, Wetenschap en Innovatie, schrijft deze column in persoonlijke naam. Reacties: rudy.aernoudt@trends.be
De column ‘De blik van … ‘ verschijnt wekelijks, met Johan Van Overtveldt en Rudy Aernoudt in beurtrol.
Rudy Aernoudt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier