Veerkracht is belangrijker dan prestaties
Familiebedrijven verdienen in economisch voorspoedige tijden minder geld dan ondernemingen met een meer gespreide eigendomsstructuur. Maar als de economie in het slop zit, laten familiebedrijven hun concurrenten ver achter zich.
TIMES SYNDICATE
Uit onderzoek uit de periode 1997-2009, over de economische cycli heen dus, blijkt dat familiebedrijven op lange termijn financieel beter presteren dan ondernemingen die niet in handen zijn van een familie. Dat was zo in elk land dat werd onderzocht.
Familiebedrijven hechten meer belang aan veerkracht dan aan prestaties. Maken ze in vette jaren extreem veel winst, dan zetten ze die opzij om in magere jaren het hoofd boven water te kunnen houden. Zelfs als de CEO van een familiebedrijf dezelfde prestatiepremies krijgt als de leiders van niet-familiebedrijven, zal zijn of haar plichtsbesef jegens de familie tot heel andere strategische keuzes leiden.
Kaderleden van familiebedrijven investeren vaak met een horizon van tien of twintig jaar en ze concentreren zich daarbij op wat zij nu al kunnen doen om de volgende generatie vooruit te helpen. Vaak zijn ze ook meer bezig met de zwakke punten dan met de troeven, in tegenstelling tot de meeste CEO’s die zich vooral in de kijker willen werken met superprestaties.
De onderzoekers ontdekten zeven verschillen met niet-familiebedrijven.
1 Familiebedrijven zijn zuinig, zowel in goede als in slechte tijden
Anders dan veel multinationals hebben de meeste familiebedrijven geen luxueuze kantoren. Het makkelijkst verdiende geld is het geld dat niet wordt uitgegeven. Terwijl tal van bedrijven aandelenopties uitdelen om van managers aandeelhouders te maken in een poging de klassieke spanning tussen lastgever en lasthebber uit te vlakken, lijken familiebedrijven doordrongen van het besef dat het geld van het bedrijf het geld van de familie is. Met als gevolg dat ze hun uitgaven gewoonweg beter in de hand weten te houden. Wie de financiële situatie van ondernemingen tijdens de voorbije economische cyclus bestudeert, stelt vast dat familiebedrijven aan de recessie begonnen met slankere kostenstructuren. De kans dat ze massaal moesten ontslaan, was minder groot.
2 Familiebedrijven leggen de lat hoog voor kapitaaluitgaven
In de meeste familiebedrijven moeten kapitaaluitgaven twee hordes nemen. In de eerste plaats moet een project op eigen kracht een uitstekende return opleveren. Vervolgens wordt het afgewogen tegen andere mogelijke projecten, om de uitgaven onder het plafond te houden dat het bedrijf zich heeft opgelegd. Familiebedrijven zijn strikter en dus geneigd om alleen te investeren in ijzersterke projecten. In periodes van groei lopen ze daardoor soms kansen mis, vandaar dat ze dan minder goed presteren. In tijden van crisis zijn ze minder kwetsbaar omdat ze zich niet hebben gewaagd aan riskante projecten die cash blijven verslinden.
3 Familiebedrijven hebben weinig schulden
Een doordachte hoeveelheid schulden wordt in de moderne bedrijfsfinanciën als positief beschouwd omdat een financiële hefboom de waardecreatie maximaliseert. Familiebedrijven associëren schulden met fragiliteit en risico’s. Wie schulden heeft, heeft meteen ook minder manoeuvreerruimte bij tegenslagen. Schulden betekenen ook dat je vastzit aan investeerders die niet tot de familie behoren. In de onderzochte familiebedrijven speelt het hefboomeffect veel minder dan in de controlegroep. Van 2001 tot 2009 bedroeg de schuld gemiddeld 37 procent van het kapitaal, bij de niet-familiebedrijven was dat 47 procent. Daardoor moesten familiebedrijven geen zware offers brengen om tijdens de recessie rond te komen.
4 Familiebedrijven nemen minder en kleinere bedrijven over
Van alle zetten die een manager kan doen, is een kanjer van een overname die het bedrijf echt transformeert, wellicht de meest verleidelijke. Zo’n deal is zeer risicovol, maar kan ook gigantisch veel opbrengen. Veel familiebedrijven schuwen zulke deals. Ze geven de voorkeur aan kleinere overnames die nauw aansluiten bij hun corebusiness of die alleen geografische expansie inhouden. Er zijn belangrijke uitzonderingen op deze regel — als de familie ervan overtuigd is dat de traditionele sector waarin het bedrijf actief is voor structurele veranderingen staat of ontwricht zou worden. Of als managers het gevoel hebben dat het bedrijf op lange termijn ten dode opgeschreven is als het niet zou meedoen aan de consolidatiegolf in de sector. Maar over het algemeen zijn het niet de familiebedrijven die de spectaculairste deals sluiten.
5 Familiebedrijven scoren verrassend goed voor diversificatie
We ontdekten dat menig familiebedrijf — Cargill, Koch Industries, Tata en LG bijvoorbeeld — veel gediversifieerder is dan de gemiddelde onderneming. Volgens de CEO’s die we interviewden, is diversificatie door de almaar diepere en frequentere recessies een van de technieken geworden om het familiefortuin te vrijwaren. Gaat het in de ene sector slecht, dan kunnen de activiteiten in de andere sectoren toch middelen genereren waarmee de onderneming kan investeren in de toekomst, en dat terwijl de concurrentie moet bezuinigen.
6 Familiebedrijven zijn internationaler
Familiebedrijven blijken ambitieus in hun internationale expansie. Ze verkopen méér in het buitenland dan andere ondernemingen: gemiddeld komt 49 procent van hun inkomsten van buiten de thuisregio (bij niet-familiebedrijven 45 %). De buitenlandse groei van familiebedrijven verloopt meestal organisch of door lokale bedrijfjes over te nemen. Massa’s cash leggen ze zelden op tafel en hebben ze zich eenmaal op een nieuwe markt gewaagd, dan zijn ze erg geduldig.
7 Familiebedrijven weten talent beter aan zich te binden
Gemiddeld scoren de bestudeerde familiebedrijven in personeelsretentie beter dan de bedrijven uit de controlegroep: elk jaar stapte slechts 9 procent van hun personeelsleden op (tegenover 11 % bij niet-familiebedrijven). Werknemers langer aan boord houden, heeft volgens de leiders van familiebedrijven niets dan voordelen. Je kunt ze meer vertrouwen, ze zijn gewend aan het gedrag van hun collega’s en aan de manier waarop beslissingen worden genomen, de bedrijfscultuur is sterker. Interessant is ook dat familiebedrijven doorgaans niet met prestatiepremies zwaaien om hun medewerkers aan zich te binden. Wat ze wel doen? Ze maken werk van een cultuur van betrokkenheid en doelgerichtheid, ze proberen geen personeel te ontslaan als het wat minder goed gaat en ze investeren in mensen. Het onderzoek wees uit dat familiebedrijven veel meer spenderen aan opleiding: gemiddeld 885 euro per werknemer per jaar, bij niet-familiebedrijven gaat het gemiddeld om slechts 336 euro.
© HARVARD BUSINESS REVIEW/NEW YORK
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier