Varkensoorlog
Dat er te veel varkens zijn, erkennen zelfs de boeren. Maar het Mestactieplan stikt gezonde groeibedrijven en beschermt kleinschalige varkenshouders. Veevoederfabrieken die massaal varkenskweek uitbesteden, ontspringen de dans. Nu heel Vlaanderen tot kwetsbaar gebied uitgeroepen werd, moeten de bemestingsnormen ondraaglijk verstrengen. De varkensoorlog kan beginnen.
Aan de telefoon geeft Rita – zo zullen we haar noemen – instructies aan een Franse boer. Samen met haar man heeft ze een gesloten varkenshouderij (ze kweken biggen die op het eigen bedrijf worden vetgemest) in West-Vlaanderen, maar noodgedwongen moesten ze op zoek naar drie Franse boeren net over de grens. Elk mesten die enkele honderden biggen vet, voor rekening van Rita en haar man. Varkensbedrijven die meer dan 10 ton fosfaat produceren, moeten immers vanaf volgend jaar hun mestoverschot exporteren of verwerken. “Geen van beide is echter haalbaar in de praktijk,” zegt Rita. “Ik ken een boer in Frankrijk die de mest van onze boerderij wil afnemen, maar de Franse overheid keurt het niet goed. Ook een Waalse boer wil dat, maar de burgemeester van zijn dorp ligt systematisch dwars. En Danis, de veevoederfabriek die nu een mestverwerkingseenheid opstart, zal naar verluidt tot 800 frank aanrekenen per ton getransporteerde en verwerkte mest, wat voor ons onhaalbaar duur is. Daarom zochten we ons heil over de grens.”
Iedereen zoekt zich een weg om met de regels van het Mestactieplan ( MAP) te kunnen leven en dat doet ook Wilfried, enkele dorpen verder. “Om onder de 10 ton te blijven, heb ik 230 zeugen aangegeven. In werkelijkheid heb ik er 300.” Vorig jaar moest hij, door het MAP, twee derde van zijn mestproductie uitvoeren naar regio’s met een mesttekort – de omgeving van Brussel, Oudenaarde, Wallonië. “Dat heeft mij 600.000 frank extra gekost. Nachten lang heb ik ervan wakker gelegen,” zegt hij. Een alternatief is de mest te spreiden op akkers van landbouwers dichter in de buurt, “maar zij vragen veel geld in ‘t zwart en spelen de varkensboeren tegen elkaar uit. Wilfried, hier is een boer die 6000 frank per hectare biedt. Wat doe je dan?”
Een andere MAP-regel is de verplichte capaciteitsinkrimping met 25% voor grote varkenshouderijen bij de hernieuwing van de milieuvergunning (zie kader: Wie groeit, krijgt straf). “Jarenlang gaf de overheid ons toestemming om uit te breiden, plots moeten we inperken. Intussen hebben we zwaar geïnvesteerd, hoe moeten we dat nu afbetalen? De vrije markt zal niet met 25% inkrimpen, die blijft gewoon bestaan.” Ironisch genoeg was het MAP precies bedoeld om familiale ondernemingen te helpen, al gaat het dan niet om groeibedrijven zoals die van Rita en Wilfried. Inderdaad, Rita delokaliseert, Wilfried zal een stuk afbouwen. Met de dood in het hart, want zijn zoon neemt het bedrijf over.
De truc van de integratoren
Gesloten bedrijven als die van Wilfried en Rita zijn meestal familiaal. Biggenkweek vergt immers feeling en intensere zorg, en valt daarom niet te standaardiseren. Dat is wél het geval met de mestvarkensbedrijven (vetmesten van biggen tot slachtrijpe dieren van circa 100 kilogram), die daarom al jaren voor het grootste deel in handen zijn van integratoren. Dat zijn (meestal) veevoederbedrijven die eigen biggen laten vetmesten door boeren die daarvoor een vaste vergoeding ontvangen, en die dus aan loonkweek doen. Jaarlijks worden in ons land ongeveer 11,5 miljoen varkens geslacht, die naar schatting voor twee derde in handen zijn van integratoren. Tegen een prijs van 50 frank per kilogram leert een eenvoudige berekening dat hun marktaandeel een kleine 40 miljard bedraagt.
Toen het MAP begin 1996 van kracht werd, konden loonkwekers geen aanspraak maken op het zeer voordelige statuut van gezinsveeteeltbedrijf. Zo’n bedrijf mag – in tegenstelling tot dat van Wilfried – mest afzetten in de eigen of naburige gemeente, en ontloopt de verplichte capaciteitsinkrimping met 25%. Dit alles op voorwaarde dat de boer eigenaar is van zijn dieren, wat voor loonkwekers duidelijk niet zo is. Zij – of beter, de integratoren – werden daardoor met een ernstige concurrentiehandicap opgezadeld, maar dat was, zoals gezegd, zowat de bedoeling van het MAP. Wel liet het MAP de deur op een kier: boeren die met hun integrator een prijsgarantiecontract afsloten, mochten ook gezinsveeteeltbedrijf worden. Niet toevallig sloot Aveve, het veevoederbedrijf van de Boerenbond, al zulke contracten af vóór het ontstaan van het MAP.
Bij een prijsgarantiecontract
ontvangt de boer een vooraf vastgestelde prijs voor zijn varkens waarvan hijzelf de eigenaar is. Het marktrisico is daarmee uitgeschakeld, maar niet het bedrijfsrisico: boeren die slecht werken, te veel voeder verbruiken, hebben hogere kosten en dus lagere verdiensten. Wie echter wat rondneust in de sector, ontdekt dat vele integratoren officieel wel prijsgarantiecontracten afsluiten, waardoor de boer op papier eigenaar is van de varkens en daarom zogezegd een gezinsveeteeltbedrijf heeft. Maar in werkelijkheid blijven de integratoren financieren. “De integrator of zijn stroman leveren biggen en voeder aan de boer, die daarvoor facturen ontvangt,” legt een goede bron uit. “Als schuldbekentenis tekent de boer een wissel. Dat is een zekerheid in handen van de integrator: hij kan nog steeds betaling afdwingen van de boer in geval die de varkens aan een derde zou verkopen. Na vijf, zes maanden komt de integrator de slachtrijpe varkens afhalen en betaalt aan de boer zo’n 600 frank per kop. De koper van de varkens – een slachthuis bijvoorbeeld – schrijft een cheque aan toonder uit die de integrator verzilvert in de bank. Dat geld dient – uiteraard theoretisch – voor de betaling van de wissel, die eigenlijk gewoon vernietigd wordt. De meeste boeren snappen niet eens wat er zich boven hun hoofden allemaal afspeelt.”
Ondanks de mooie intenties van het MAP, is de loonkweek gewoon blijven bestaan. “Hoe kan het ook anders,” zegt dezelfde bron, “de mestvarkenssector kan niet meer zonder de integratoren. Je denkt toch niet dat, toen het MAP van kracht werd, zo’n boer ‘s anderendaags plots de miljoenen had liggen om een paar duizend mestvarkens te financieren? De banken zijn achter de integratoren blijven staan. Landbouwbanken als Landbouwkrediet daarentegen hebben eerder de onafhankelijke gesloten bedrijven als achterban.”
Varkens houden de machines draaiend
Uiteraard mogen ook loonkwekers en integratoren hun brood verdienen. Probleem is dat er steeds minder plaats is onder de zon, zeker nu de Vlaamse Milieumaatschappij onlangs heel Vlaanderen uitriep tot kwetsbaar gebied, waardoor er liefst 40% te veel mest zou zijn. Onafhankelijke varkenshouders klagen vooral dat de integratoren de risicoschuwe en zwakkere bedrijven recupereerden en kunstmatig overeind houden. Zo trokken ze de markt scheef, en verergerden bovendien het mestprobleem. Daarom moeten momenteel gezonde bedrijven, die op eigen krachten groeiden, inbinden.
Het probleem wordt nijpender nu de veevoederproducenten, naar verluidt, met overcapaciteit kampen en zoeken naar loonkwekers om hun machines draaiende te houden. Of, zoals Jef Maesen, lid van het hoofdbestuur van de Boerenbond en zelf een groot varkenshouder, het zegt: “In Vlaanderen zijn er veel varkens die dienen om de veevoederfabrieken te voederen, en niet omgekeerd.” Als de integratoren bij hun oorspronkelijke job zouden blijven – voeder verkopen – zou het aanbod van dieren dalen en de varkensboer betere prijzen krijgen. Vandaar de wrevel.
Maar de integrator kan niet meer terug. Als zou blijken dat hij de werkelijke eigenaar is van de varkens op zijn pakweg twintig loonkwekersbedrijven, wordt hij officieel een varkensboer, en dient hij zelf het dure transport, de spreiding en (vanaf 1999) de verwerking van de mest te betalen. Heeft één van de twintig een nieuwe milieuvergunning nodig, dan zou de integrator-boer op slag de capaciteit van al zijn bedrijven met een kwart moeten verminderen, een enorme streep door zijn rekening.
Allicht is de werkelijkheid
niet zo zwart-wit. Lang niet alle bedrijven in loonkweek zijn “risicoschuw” of “zwak”. Integendeel, waarnemers melden dat steeds meer goeie boeren onder contract gaan, nu zij de met overcapaciteit kampende integratoren tegen elkaar kunnen uitspelen. En zeggen dat de integratoren de vrije boeren van de markt duwen, is te ver gaan. Misschien is hier gewoon de vrije markt aan het werk: loonkweek is zo wijdverbreid vanwege de schaalvoordelen, en dus de lagere gemiddelde kosten, waardoor het principe in de concurrentie overwint. Maar daar is een veevoederproducent, die “uit principe” niet aan integratie doet maar anoniem wil blijven, het niet mee eens: “Een integrator heeft personeel, en dus meer kosten. Als hij al geld verdient met varkenskweek, waarom dan een vrije boer niet?” Voor de rest is hij mild voor de integratoren: “Zowel vrije boeren als loonkwekers produceren mest. Iedereen kreeg een vergunning. De overheid treft schuld.”
Patrick Vanden Avenne van het gelijknamige veevoederbedrijf – die zegt alleen met “echte” prijsgarantiecontracten te werken “om de boer te responsabiliseren en te motiveren” – stelt zijn hoop op mestverwerking. Samen met de intercommunale West-Vlaamse Elektriciteitsmaatschappij(WVEM), de Vlaamse Milieuholding en negen collega’s (waaronder Aveve), richtte hij Biovert op voor elektriciteitsproductie uit biomassa. “De kostprijs grenst aan het haalbare. Maar een inkrimping van de varkensstapel zou het project meteen kelderen.”
De varkensboeren houden de adem in. Mislukt mestverwerking of verstrengt het MAP, dan moet de bijl in het aantal varkens. En wie moet vechten om zijn broodwinning, ontziet niets.
JOZEF VANGELDER
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier