Tussen droom en daad staan fiscale principes
Het zijn drukke weken geweest voor de federale regering, niet het minst omdat ze een vette kluif had aan een begrotingscompromis. Maar op 11 oktober 2022 kon premier Alexander De Croo dan toch zijn State of the Union brengen in het parlement. In een crisisperiode kun je bezwaarlijk rooskleurige begrotingscijfers verwachten, en aldus geschiedde. In 2024, aan het einde van de legislatuur, zal de federale begroting een tekort van 22,4 miljard hebben, of 3,2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Verzachtende omstandigheden zijn natuurlijk de coronacrisis en de energiecrisis, die een significante invloed hebben gehad op de begroting.
De Belgische regeling voor de overwinstbelasting houdt juridische risico’s in.
De belangrijkste blikvanger in de jongste begroting is de overwinstbelasting voor de energiesector. Die moet 1,3 miljard euro opleveren, boven op de nucleaire rente die de uitbaters van de kerncentrales al betalen. De opbrengst moet gaan naar de ondersteuning van bedrijven en gezinnen tijdens deze energiecrisis. Op zich is het natuurlijk aanvaardbaar dat de energiesector, die tijdens deze crisis gigantische winsten maakt, extra wordt belast op die overwinsten. Dat lijkt niet meer dan rechtvaardig. De vraag is of de regering niet voor haar beurt heeft gesproken, en of de overwinstbelasting wel juridisch stand zal houden.
Met een overwinstbelasting is er in se geen probleem. Ze is verankerd in Europese regelgeving. Op 6 oktober 2022 keurde de Europese Raad een verordening goed die de Europese lidstaten verplicht een overwinstbelasting in te voeren ten aanzien van de elektriciteitsproducenten. Die belasting is tijdelijk en moet overeenkomstig de Europese verordening worden toegepast tussen 1 december 2022 en 30 juni 2023. Het tarief van 100 procent geldt op de overwinsten van de elektriciteitsproductie, dus op alle inkomsten van de elektriciteit producerende bedrijven boven 180 euro per MWh.
Het probleem is dat België wil afwijken van die Europese norm. Enerzijds wil de regering de belasting al vanaf 1 januari 2022 invoeren en anderzijds zou ze gelden op de inkomsten boven 130 euro per MWh. De Europese verordening laat dat toe, maar koppelt het aan voorwaarden. Indien een Europese lidstaat van de Europese norm wil afwijken, moet de regeling onder andere redelijk en niet-discriminerend zijn en de “investeringssignalen” van de elektriciteitsproducenten mogen niet in het gedrang komen. De vraag is dus of de Belgische regeling aan die voorwaarden voldoet. Is dat niet het geval, dan kan dat een zware streep door de Belgische begrotingsplannen worden.
Er zijn wel degelijk juridische bedenkingen. De retroactieve inwerkingtreding van de Belgische overwinstbelasting per 1 januari 2022 zou weleens in strijd kunnen zijn met Europese grondrechten, zoals het recht op eigendom. Overheden kunnen afbreuk doen aan het recht op eigendom, maar enkel op basis van een wettelijke regeling die voldoende toegankelijk en voorzienbaar moet zijn, en een intrinsieke bescherming moet bieden tegen een willekeurige inmenging. Het is maar de vraag of een belasting die wordt ingevoerd op 6 oktober 2022 maar retroactief wordt toegepast vanaf 1 januari 2022, wel “voorzienbaar” is.
Ook het verlagen van de belastbare drempel van 180 naar 130 euro per MWh kan een probleem vormen. We mogen niet vergeten dat het gaat om een belasting van 100 procent. In een arrest van 22 juni 2005 oordeelde het Grondwettelijk Hof al over de Waalse successierechten dat een tarief van 90 procent kennelijk neerkomt op een verbeurdverklaring, en dus een disproportionele aantasting is van het recht op eigendom. Ervan uitgaan dat de Belgische afwijkingen op de Europese overwinstbelasting voor elektriciteitsproducenten juridisch stand zullen houden, is dus voorbarig. Tot spijt van wie het benijdt, houdt de Belgische regeling voor de overwinstbelasting wel degelijk juridische risico’s in.
De auteur is advocaat en hoogleraar fiscaal recht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier