Sterven in Vlaanderen

De successierechten zijn, wat het Vlaamse Gewest betreft, drastisch gewijzigd. Maar dit betekent niet dat iedereen voortaan minder betaalt.

Ruim een half jaar geleden werd in deze kolommen melding gemaakt van plannen van de Vlaamse regering om een grote hervorming door te voeren van de successierechten in het Vlaamse Gewest. Die plannen zijn inmiddels werkelijkheid geworden. Zij het dat men wel in twee stappen tewerk is gegaan. Eerst werden eind vorig jaar de erfenissen aangepakt “in de rechte lijn” en “tussen echtgenoten” ; en werd ook in een bijzondere regeling voorzien voor de vererving van familiale ondernemingen. Die regeling staat te lezen in het decreet van 20 december 1996 dat op 1 januari van dit jaar van kracht is geworden.

In een tweede fase zijn dan de successierechten “in de zijlijn” en “tussen derden” hervormd geworden. Het resultaat daarvan staat te lezen in het decreet van 15 april van dit jaar dat op 1 mei in werking is getreden.

Het gevolg van dit alles is, dat men op dit ogenblik in België twee stelsels van successierechten kent : het oude, “federale” stelsel dat bij voortduur in het Waalse en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van toepassing is ; en het “Vlaamse stelsel” dat uitsluitend van toepassing is op erfenissen die in het Vlaamse Gewest openvallen.

KRACHTLIJNEN.

De krachtlijnen van de nieuwe Vlaamse regeling kunnen als volgt worden samengevat. Ten eerste, wat de vererving in de “rechte lijn” (tussen ouders, grootouders en kinderen) en “tussen echtgenoten” betreft, wordt elk erfdeel voortaan opgedeeld in twee kavels : langs de ene kant de “roerende goederen” (meubelen, aandelen, obligaties, enz.) ; en langs de andere kant de “onroerende goederen” (gronden en gebouwen). Elke kavel wordt afzonderlijk aan het progressief tarief van de successierechten onderworpen. Het voordeel is dat de progressiviteit van het tarief gemilderd wordt, omdat men in de veronderstelling dat het erfdeel én roerende én onroerende goederen bevat twee keer onderaan het progressief tarief begint.

FAMILIEBEDRIJF.

De tweede grote krachtlijn heeft betrekking op “familiale ondernemingen”. Die kunnen voortaan in het Vlaamse Gewest vererfd worden tegen het uniforme tarief van slechts 3 %. Uiteraard voor zover men aan een hele reeks strenge voorwaarden voldoet. Belangrijk om weten is dat dit tarief van 3 % niet enkel geldt “in de rechte lijn”, of “tussen echtgenoten”, maar ook “in de zijlijn” en zelfs “tussen derden”. Een broer kan dus ook een familiale onderneming (of een deel ervan) tegen slechts 3 % erven ; en hetzelfde geldt voor personen die geen bloedverwant, noch echtgenoot zijn.

TARIEF.

De derde grote nieuwigheid betreft de aanpassing van de “gewone” tarieven van de successierechten. Met de “gewone” tarieven worden de tarieven bedoeld die van toepassing zijn ingeval het niet gaat om de vererving van een familiebedrijf (of ingeval men niet aan de strenge voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief van 3 % bij vererving van familiebedrijven).

Opvallend is de grote vereenvoudiging die deze “gewone” tariefstructuur ondergaat. Bij vererving “in de rechte lijn” en “tussen echtgenoten”, is in het “federale stelsel” een progressief tarief van toepassing dat uit negen trappen bestaat, gaande van 3 % bij erfdelen van maximaal 500.000 frank, tot 30 % voor het gedeelte dat hoger is dan 20 miljoen frank.

In het Vlaamse stelsel kent men “in de rechte lijn” en “tussen echtgenoten” nog slechts drie tarieven : 3 % op de eerste schijf tot 2 miljoen frank ; 9 % op de schijf tussen 2 en 10 miljoen frank ; en 27 % op de schijf boven 10 miljoen frank.

Nog drastischer is de vereenvoudiging “in de zijlijn” en “tussen derden”. In het federale stelsel kent ment hier een progressief tarief met vijf trappen, en wordt “in de zijlijn” een onderscheid gemaakt al naargelang het gaat om een vererving “tussen broers en zusters”, dan wel om een vererving “tussen ooms of tantes en neven en nichten”. In het Vlaamse stelsel kent men in het progressief tarief dat hier van toepassing is nog slechts drie trappen, en worden de ooms en de tantes en de neven en de nichten voortaan bij de “derden” gerekend.

Concreet : tussen broers en zusters geldt in het Vlaamse stelsel een tarief van 30 % op de eerste schijf van 3 miljoen frank ; 55 % op de schijf van 3 miljoen tot 5 miljoen frank ; en 65 % op de schijf boven 5 miljoen frank. Tussen alle “andere” personen (de “derden” dus en de ooms en tantes, neven en nichten) bedraagt het tarief 45 % op de eerste schijf van 3 miljoen frank ; en vervolgens ook 55 % op de schijf van 3 tot 5 miljoen frank, en 65 % op het gedeelte boven 5 miljoen frank.

SCHRIL.

De cruciale vraag is uiteraard of erven in het Vlaamse Gewest nu goedkoper is geworden dan onder het federale stelsel. Wat de vererving van familiale ondernemingen betreft, is het antwoord overduidelijk ja. Het uniforme tarief van 3 % steekt immers schril af tegen de torenhoge tarieven die vandaag nog altijd in het federale stelsel van toepassing zijn.

Maar wat met de “gewone” tarieven ? Zijn die goedkoper geworden ? Op het eerste gezicht wel. Zo betaalt men “in de rechte lijn” en “tussen echtgenoten” in het Vlaamse Gewest voortaan maximaal 27 % successierechten, terwijl het marginaal tarief in het federale stelsel “in de rechte lijn” en “tussen echtgenoten” kan oplopen tot 30 %. En “tussen derden” denk aan de dame die drie miljard kreeg van haar gulle sigarettenfabrikant kan het successierecht in het federale stelsel opklimmen tot 80 % (bij erfdelen boven 7 miljoen frank), terwijl het Vlaamse stelsel een marginaal tarief hanteert van maximaal 65 %.

Maar daarmee is lang niet alles gezegd. Om te weten of men minder betaalt, moet men geval per geval beoordelen. In een aantal gevallen zal bovendien blijken dat men minstens evenveel, en soms zelfs meer betaalt.

VOORBEELD.

Neem bijvoorbeeld iemand die “in de rechte lijn” 20 miljoen frank erft. Zo iemand betaalt in het federale stelsel 3.450.000 frank successierecht (of preciezer gezegd, 3.465.000 frank min een vrijstelling van 15.000 frank). In het Vlaamse stelsel betaalt hij 3.480.000 frank, of welgeteld 30.000 frank meer. De oorzaak daarvan is terug te vinden in het feit dat het marginale tarief in het Vlaamse stelsel weliswaar maximaal 27 % bedraagt, maar dat geldt dan wel reeds vanaf een erfdeel van 10 miljoen frank, terwijl men in het federale stelsel op de schijf tussen 10 en 20 miljoen “slechts” 24 % betaalt.

Stel daarentegen dat dezelfde persoon geen 20 miljoen, maar slechts 10 miljoen frank erft. Dan is hij er in het Vlaamse Gewest wel beter aan toe. In het federale stelsel betaalt hij dan immers 1.050.000 frank, terwijl de Vlaamse fiscus tevreden is met 780.000 frank.

VERMINDERING.

Bij de concrete berekening van voor- of nadeel moet men bovendien in sommige gevallen nog met andere elementen rekening houden. Neem bijvoorbeeld een broer die 500.000 frank erft van zijn zuster. In het federale stelsel kost hem dat 20 % of welgeteld 100.000 frank. In het Vlaamse Gewest geldt voortaan een tarief van 30 %. Ogenschijnlijk betaalt hij bijgevolg 50.000 frank meer (150.000 frank i.p.v. 100.000 frank). Maar men mag niet uit het oog verliezen dat in het Vlaamse stelsel tegelijk een vrij ingewikkeld systeem van belastingverminderingen ingevoerd is.

Tussen broers en zusters is die vermindering bij erfdelen tot 500.000 frank exact gelijk aan 10 % van het erfdeel. In het voorbeeld gaat het dus om een vermindering van 50.000 frank. Zodat in het voorbeeld ook in het Vlaamse stelsel slechts 100.000 frank betaald moet worden. Precies evenveel als in het federale stelsel.

GROEP.

Bij een vererving tussen “anderen” (dan echtgenoten, broers en zusters of in de rechte lijn) is de berekening nog veel ingewikkelder. Ten eerste omdat men ook hier in het Vlaamse stelsel rekening moet houden met een ingewikkelde belastingvermindering (die bovendien onnauwkeurig in het decreet geformuleerd werd) ; en ten tweede omdat men in het Vlaamse stelsel wat deze “anderen” betreft niet meer kijkt naar het erfdeel van elke erfgerechtigde afzonderlijk, maar wel naar het geheel dat door al deze “anderen” samen verkregen wordt. Concreet wil dit zeggen dat het toepasselijk tarief niet langer bepaald wordt door de omvang van het eigen erfdeel van wat iemand (als “andere”) erft ; maar wel door de omvang van al wat de groep van de “anderen” tesamen erft. Het gevolg daarvan is, dat het te betalen successierecht niet meer te voorspellen is (alles hangt er van af of er nog andere personen als “anderen” tot de erfenis geroepen zijn) ; en dat men niet noodzakelijk minder betaalt dan in het federale stelsel.

WELDOENER.

Een lichtjes absurd voorbeeld, om de zaken heel duidelijk te stellen. Een weldoener bedenkt tien personen (geen bloedverwanten) elk met 1 miljoen frank. In het federale stelsel betaalt elk van deze tien personen dan 325.000 frank successierecht ; namelijk 30 % op de eerste schijf van 500.000 frank en 35 % op de tweede schijf van 500.000 frank. Samen betalen zij aldus 3,5 miljoen frank. In het Vlaamse stelsel moet men kijken naar het globaal bedrag dat deze groep van tien personen erft : 10 miljoen frank. Het successierecht daarop bedraagt in het Vlaamse Gewest geen 3,5 maar wel 5,7 miljoen frank. Weldoeners moeten dus eerst goed rekenen en tellen vooraleer zij besluiten zich in het Vlaamse Gewest te vestigen.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist ;

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content