Ruzie.
Het vergde flink wat telwerk en af en toe een Salomonsoordeel, maar de cijfers liegen er niet om. De redactie van Trends fungeerde de voorbije weken zo’n beetje als het officieuze ‘Instituut voor het Overheidsbedrijf’ – met op de voorzittersstoel journalist Luc Huysmans – en kwam tot de volgende bevindingen (zie blz. 54). Blauw en groen tekenen vandaag voor 26,1% van alle bestuurspostjes bij de overheidsbedrijven, tegenover 14,2% aan het begin van deze legislatuur. Meng daarbij de rode partijkleur en we stellen hic et nunc vast dat de regering- Verhofstadt welgeteld 54,1% van alle bestuursmandaten in overheidsbedrijven controleert. Al bij al valt dit nog mee: de rooms-rode ploeg van Jean-Luc Dehaene ( CD&V) kleurde in 1999 niet minder dan 69% van alle zitjes. Wat wel opvalt, is dat de christen-democraten hun greep hebben verloren (van 36% naar 26,75%).
Kortom, in zeer korte tijd heeft zich een heuse machtswissel voorgedaan in de publieke bedrijfswereld (vergelijk die drie luttele jaren van Guy Verhofstadt maar eens met de decennia waarin rooms-rood stapsgewijs zijn macht kon uitbouwen). Of hoe het politieke spectrum anno 2002 – alle liberale retoriek ten spijt – nog steeds afstraalt op wie de strategische lakens uitdeelt bij onze overheidsbedrijven. Eén minuscuul lichtpuntje: het aantal externe of ‘neutrale’ mandaten – dus bestuurders waarop Trends met de beste wil van de wereld geen partijstempel kon drukken – steeg in de periode 1999-2002 van 10,6% naar 14%.
Eigenlijk is het onbegrijpelijk dat er in dit land nog steeds geen studiedienst of ‘Instituut voor het Overheidsbedrijf’ actief is. In België wordt er wel al jarenlang met succes denk- en cijferwerk verricht over KMO-problemen, werknemersparticipatie, deugdelijk bestuur, ethiek en business en het familiebedrijf. De vijftien overheidsbedrijven die we in dit blad onderzochten, zijn niet te verwaarlozen steunpunten voor het economische reilen en zeilen in dit land. Waarom worden zij dan zo stiefmoederlijk behandeld?
Wie verschaft wetenschappelijke en vergelijkende cijfers over de openbare en commerciële opdracht van onze overheidsbedrijven (een van de hete aardappels in het hele ABX-dossier)? Wie trekt lering uit de impact van de marktliberalisering op Belgacom (en laat De Post of NMBS hiervan profiteren)? Wie levert de basis voor een ‘publiek charter’ dat conflicten met de overheid in goede banen leidt ( Karel Vinck is vragende partij)?
Op de jongste Trends Gazellen Conventie gaf Jozef Lievens aan alle snelgroeiers met een familiale achterban de raad mee “verstandig ruzie te maken”. De advocaat en voortrekker van het Instituut voor het Familiebedrijf doelde hiermee op een constructieve conflictenregeling die als resultaat heeft dat én het bedrijf én de familie er goed uitkomen. Mutatis mutandis geldt deze win-winstrategie ook voor overheidsbedrijven. Hun taak bestaat er namelijk in om de overheid tot een passieve, trouwe en geëngageerde aandeelhouder te maken.
Toegegeven, dit klinkt mooi in theorie. Maar een ‘Instituut voor het Overheidsbedrijf’ kan in de praktijk ook helpen. Op drie vlakken. Eén: het zou de overheid een psychisch dividend opleveren, ze krijgt het gevoel dat ze een belangrijke bijdrage levert tot de groei of herstructurering van het publieke bedrijf. Twee: het zou de regering op de vingers kunnen tikken als zij overheidsbedrijven te veel als haar eigen (paars-groene) speelgoed aanziet. Drie: het instituut zou kunnen fungeren als bliksemafleider die de problemen uit de schoot van de regering houdt. En dit laatste is – zeker voor Guy Verhofstadt – niet te versmaden.
Piet Depuydt, Hoofdredacteur [{ssquf}]
Een ‘Instituut voor het Overheidsbedrijf’ kan de regering-Verhofstadt op de vingers tikken wanneer zij de publieke bedrijfswereld te veel als haar eigen paars-groen speelgoed aanziet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier