Regio’s in Europees perspectief
De kogel is eindelijk door de kerk: het Verdrag van Lissabon is een feit. Daarmee wordt de Unie tussen 27 landen verder gesmeed met een gemeenschappelijke president als kers op de Europese taart. Europa kent echter niet alleen lidstaten, maar ook regio’s. Immers 19 van de 27 Europese landen, waaronder België, erkennen de regio als een entiteit binnen de lidstaat. Die regio’s hebben allemaal een zekere, al dan niet beperkte, autonomie bijvoorbeeld voor het economisch beleid. In slechts 8 van de 27 landen, waaronder Luxemburg, bestaat geen regionale autonomie.
En het proces van meer autonomie staat bovendien niet stil. In Italië bijvoorbeeld, staat een grootscheepse decentralisatie in de steigers die de regio’s meer fiscale bevoegdheid wenst te geven. Voor de regio’s impliceert dat meer eigen beleidsmarge. Zo verbleef ik de eerste helft van november als expert van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) in de Italiaanse regio Marche. De kleine, maar rijke, regio zag door de crisis de werkloosheid stijgen van 3 procent tot 5 procent en wilde daar dringend iets aan doen en vroeg de OESO om advies.
De economische resultaten van de 254 officieel erkende regio’s in Europa werden in kaart gebracht. Voor zeven criteria – zijnde gemiddeld salaris, werkgelegenheid, bevolkingsaangroei, economische groei, innovatie, beschikbaar inkomen en creativiteit – werd de top 25 van de best presterende en de top 25 van de slechtst presterende regio’s opgemaakt.
Let wel, het Europese concept regio valt niet samen met ons Belgische concept. Het Europese concept beschouwt een regio als een entiteit binnen een lidstaat waarvoor economische statistieken in kaart worden gebracht en die een eigen economisch regionaal beleid kan hebben. Op basis van deze benadering heeft België zichzelf niet opgedeeld in drie of vier regio’s, maar in elf regio’s. We hebben het dan over het provinciale niveau dat over eigen provinciale ontwikkelingsmaatschappijen beschikt.
De Belgische ‘regio’s’ scoren uiterst goed met vier plaatsen in de top van de hoogste gemiddelde salarissen: zowel Brussel, Antwerpen als Waals- en Vlaams-Brabant behoren tot absolute top tien in Europa. Buiten dat criterium komen de Belgische ‘regio’s’ noch in de top 25 van de beste, noch in die van de slechtst presterende voor. Uitzonderingen zijn Vlaams-Brabant dat één keer voorkomt ( % werkgelegenheid in hoogtechnologie), en Brussel. Die laatste regio (ditmaal valt de Belgische definitie wel samen met de Europese benadering) pronkt op de derde plaats in de top van de regio’s met het hoogste bbp per inwoner, op de 21ste voor bevolkingsaangroei en op 24ste in de top van hoogste werkloosheid.
Wat kunnen wij daaruit besluiten? Ten eerste dat Brussel in Europees perspectief een buitenbeentje is: een rijke stad die een sterke bevolkingsgroei kent (immigratie?) maar ook tot de Europese regio’s behoort met de grootste werkloosheid. Ten tweede, dat we behalve dit buitenbeetje niet behoren tot de meest innovatieve, sterkst groeiende of creatieve regio’s, maar ook niet aan de staart bengelen. Ten derde dat de tegenstelling tussen ‘topregio Vlaanderen’ en ‘depressieregio Wallonië’ verwatert in Europees perspectief. Ten vierde, en waarschijnlijk het belangrijkste, dat de economische strijd in Europa niet is gestreden.
Uitgaande van de vaststelling dat het bbp per capita relatief hoger is in kleinere landen, stellen Europese instanties dat de meest efficiënte schaal voor het implementeren van regionaal beleid een regio is met 3 tot 7 miljoen inwoners. De OESO van haar kant, stelt, in haar rapport over de eurozone, dat het economische beleid op regionaal niveau meer zou moeten steunen op de prestaties en het potentieel van de regio’s en minder op het verleden.
Als Europa de globalisatiestrijd wil aangaan, moet het een gezonde concurrentie tussen regio’s van optimale schaal aanmoedigen. De instrumenten voor de toekomst zijn daarbij niet langer subsidies om oude industrieën in leven te houden of geteisterde regio’s toe te laten om bij te benen. Als we zien hoe in de Europese auto-industrie regio’s elkaar beconcurreren om te vermijden dat de overcapaciteit van de sector in hun regio wordt afgebouwd, dan moeten we niet verwonderd zijn dat Europa terrein verliest in de wereld.
Als wij onze welvaart willen behouden, moeten regio’s een dynamisch beleid organiseren, gericht op de toekomst en niet op het verleden. Als onze Belgische ‘regio’s’ voornamelijk aanwezig zijn in statistieken over hoge gemiddelde salarissen, maar afwezig in de hoogste regionen van de rangschikking voor creativiteit en innovatie, dan betekent dat in feite dat wij teren op het verleden in plaats van een visie uit te bouwen voor de toekomst. Regionaal beleid is dan ook toe aan een paradigmaverschuiving met de focus veeleer op opportuniteiten gericht dan op problemen van het verleden. België, dat volgend jaar voorzitter wordt van de Europese Unie, dient te bedenken hoe het deze filosofie concreet gestalte kan geven in het regionaal en industrieel beleid, zowel op Europees niveau als in haar elf (sic!) regio’s.
DE AUTEUR IS PROFESSOR ECONOMIE EN DIRECTEUR GENERAAL VAN OLPC EUROPE.
Rudy Aernoudt
Als Europa de globalisatiestrijd wil aangaan, moet het een gezonde concurrentie tussen regio’s van optimale schaal aanmoedigen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier