Praagse herfst
Het liep lang niet zo uit de hand als eind vorig jaar tijdens de bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie in het Amerikaanse Seattle. Toch ging het er vorige week bij momenten ook weer warm aan toe in de straten van de Tsjechische hoofdstad Praag, waar de jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds ( IMF) en de Wereldbank werd gehouden.
Niet het minst dankzij de nieuwe communicatiemogelijkheden die het internet biedt, begint de protestbeweging tegen de globalisering van de economie consistente vormen aan te nemen. Telkens de politiek-economische elite van de wereld verzamelen blaast, is het prijs. Ordediensten en betogers spelen dagenlang een spelletje van kat en muis.
De zwarte-rode vlaggen van de anarchistische beweging domineerden de televisiebeelden die vanuit Praag onze huiskamers binnenrolden. Wat dat betreft, was de parallel met Seattle overduidelijk. Wie de websites van de bonte verzameling van protestgroepen erop na surft, zal het ook niet ontgaan dat de antiglobaliseringsbeweging in hoge mate wordt gedragen door de erfgenamen van de anarchist par excellence, de Rus Michael A. Bakoenin (1814-1876). Uit het ideeëngoed van deze Bakoenin, die eerst aan de zijde stond van Karl Marx, maar zich vervolgens scherp afzette tegen diens leer, stamt het gezegde dat een anarchist iemand is die weet waartegen hij zich verzet, maar niet goed weet waarvoor hij vecht. Het alternatief dat deze groepen bieden voor het huidige model oogt inderdaad vaag en in ieder geval onsamenhangend.
Het eerder negativistische handelsmerk van tegenstanders van de globalisering en de vrijemarkteconomie mag echter niet leiden tot een goedkope veroordeling van zij die deze combinatie als basisprincipe voor de ordening van de wereldeconomie wél verdedigen. Niet alleen bij de betogers in Seattle en Praag heerst er immers onrust over de gevolgen van een verregaande globalisering van het economische leven. Het wordt hoogtijd dat zij die deze ordening verdedigen, en daar hoort op een genuanceerde manier ook dit blad bij, zorgen voor degelijke informatie over de consequenties van die globaliseringstendens.
Dat een vrijemarkteconomie als ordeningsprincipe leidt tot de beste resultaten op het vlak van welvaartscreatie, kan je alleen ontkennen als je bereid bent de ogen te sluiten voor de geschiedenis van, pakweg, de voorbije 300 jaar. Meer en betere goederen en diensten ter beschikking brengen van steeds meer mensen blijft een meer dan verdedigbare doelstelling. Maar weegt de overduidelijke suprematie van de vrijemarkteconomie – zeker ook in haar globaliserende dimensie – op tegen de nadelen die er aan deze economische organisatievorm kleven?
Tegenstanders van globalisering bedienen zich meestal van het argument dat de vrijemarkteconomie en globalisering leiden tot een onrechtvaardige inkomensverdeling. Enerzijds zouden de rijke landen steeds rijker worden ten opzichte van de arme landen. Anderzijds zou het vandaag gangbare economische model ervoor zorgen dat binnen de ontwikkelingslanden zelf een kleine elite zich verrijkt ten koste van de grote meerderheid, die in relatieve termen steeds meer verglijdt in armoede en miserie.
Over de relatieve inkomensverdeling tussen rijke en arme landen publiceerde het IMF onlangs interessante cijfers. De instelling vergeleek meer bepaald het inkomen per capita in de periode 1970-1998 en daaruit blijkt dat ruim 70% van de bevolking van de ontwikkelingslanden er relatief meer op is vooruitgegaan dan de bevolking in de rijke landen. Dit simpele, objectief verifieerbare cijfer veegt meteen de algemene bewering van tafel dat de rijke landen steeds rijker worden en de armen steeds armer.
Het valt inderdaad niet te ontkennen dat er landen zijn die steeds verder achterblijven. Wat opvalt, is dat die staten zich distantiëren van de globaliseringsbeweging. Je kunt er donder op zeggen dat die landen een communistisch geïnspireerd regime hebben of een zware erfenis meedragen uit die ideologische hoek.
Ook de tweede aantijging, dat in de arme landen de vruchten van de door de globalisering gevoede economische groei vooral de rijke elite ten goede komt, klopt helemaal niet met de feiten. Wereldbank-economen David Dollar en Aart Kraay analyseerden uitgebreid de inkomensverdeling van tachtig landen over vier decennia. Zij concluderen dat de toename van het gemiddelde bruto binnenlands product per capita volkomen parallel loopt met de toename van het inkomen van ‘de armen’ (de onderste 20% uit de inkomensverdeling). Meer economische groei komt duidelijk ook de armsten ten goede.
Er bestaan zonder twijfel nog gruwelijke poelen van ellende in deze wereld. Vooral, maar zeker niet alleen, in zuidelijk Afrika. Wij dragen daar als rijke landen gedeeltelijk mee de verantwoordelijkheid voor. Het stimuleren van de integratie van deze landen in de wereldeconomie behoort daar zeker bij.
johan van overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier