Opkomst en ondergang van de Generale Maatschappij van België (1822-1997)
De Generale Maatschappij van België overleeft haar land niet. Zij was een prikkelende Nederlandse schepping, die na 1830 de volkomen patriot werd. Wat op 175 jaar werd opgebouwd, ging in 1988 in de vernieling. De notabelen van de machtigste holding van de Lage Landen dropen af als schooljongens.
Naar aanleiding van het 175-jarige bestaan van België duikt Trends twaalf afleveringen lang in de geschiedenis. Twaalf portretten van bekende en minder bekende bedrijven die kleur hebben gegeven aan de uitstraling van dit land. Vandaag in de derde aflevering: de Generale Maatschappij van België.
In de zeventiende eeuw waren Vlaamse inwijkelingen ook geldschieter van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in Nederland, de eerste multinational. Nederland stichtte 150 jaar later een VOC in Brussel: de Generale Maatschappij van België (GMB). Ons land overtrof zichzelf met de Generale Maatschappij. In 1897 verscheen in de Daily Telegraph een spotprent met heren in uniform en rok, gulzig geklit rond een schone met spleetogen. Het onderschrift: “Alle staatshoofden verdringen zich rond China, jonge debutante in de moderne politiek.” Emile Francqui, later nummer één van de Generale, was Belgisch consul in China en sloot in 1897 een bouwcontract voor de spoorlijn Peking-Hankou, meer dan 1200 kilometer lang.
In 1815 werd België verenigd met Nederland. De verlichte despoot Willem I werd de vorst van het nieuwe land. De Algemene Nederlandse Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt ontsproot aan zijn vruchtbare brein en moest de overheidsfinanciën helpen saneren. De Algemene Maatschappij ontving het Zoniënwoud als koninklijke gift. De nieuweling werd de bankier van de staat. Ook toen verdeelden de vermeende of echte weldaden van de industrialisering de publieke opinie. Krakeel was er over de tegenstelling tussen monopolie en vrije markt, over de mondialisering (directeuren van de GMB spraken in 1840 over het Europa zonder grenzen), over de mechanisering, de rechtmatigheid van winst en de verhuizing van productie naar het buitenland.
De turbulente beginjaren
Tal van oprichters van de Generale bekleedden politieke mandaten. Een actieve kern van protestanten had als tegenwicht bisschop Pisani de la Gaude en het seminarie van Namen. De vrijmetselaars ontbraken niet. Eendracht maakt macht was jaren voor 1830 de leuze van de Generale. Velen vreesden het overwicht van Willem I op de Generale; het vorstenhuis bezat 83 % van de aandelen. De Belgische kritiek luidde dat de bank tweeslachtig was door haar horigheid aan de monarch en het kopiëren van de Bank van Amsterdam. Brussel was rijk door vastgoed en industrie, Amsterdam door speculatie en wereldhandel.
In 1830 kreeg de Generale het verwijt van orangistische drijverijen te horen. Minister van Financiën Charles de Brouckère stichtte in 1835 de Bank van België, een wapen tegen de Generale. Zij werd beschuldigd dat ze het Zoniënwoud onmiddellijk na de Belgische omwenteling van de hand deed uit vrees voor een inbeslagname. Senator d’Huart, die de beuken wilde bewaren voor de scheepsbouw, kreeg een lesje economie van de directie: “Iedereen weet toch dat hout uit Rusland goedkoper is dan hout van onze bodem? Laat onze bossen vruchtbare akkers worden, laat onze velden vol staan met vlas, koolzaad, meekrap… Die goed bewerkte bosgronden geven België een nieuwe provincie.”
Voor het eerst werd de industrie beschouwd als een toekomstgerichte belegging. Een noviteit, in eigen land en de buurlanden. De Generale was in de handen van mensen die hun eigen verrijking zochten, maar er ook van overtuigd waren dat hun activiteiten de nationale economie dienden. In 1847 hielden de jonge vrijhandelsverenigingen hun eerste internationale congres in Brussel. De directeurs van de Generale dachten hardop aan een Europese douane-unie, maar rechtlijnig waren de heren niet. In 1855 werd een Association pour la Liberté Commerciale opgericht voor lage invoerrechten op Engelse steenkool. Korte tijd nadien ontstond een Association pour la Protection du Travail National met geld van de Generale. Liet de holding verklaren: “Het is in het belang van het land en van de nationale industrie om een stabiel en oordeelkundig beschermingsbeleid te voeren.” Tussen 1848 en 1884 was Walthère Frère-Orban de sterke man van de Liberale Partij. De geschiedenis van de Generale werd in die jaren een aaneenschakeling van ruzies tussen de liberaal en de holding. De oprichting van een Nationale Bank, die het emissierecht van de Generale overnam, was een twistpunt.
De vroege internationalisering
De Belgische economie bleef kwetsbaar, want ze was sterk op de uitvoer van kapitaalgoederen gericht en dus onderworpen aan de grillen van haar protectionistische buren. In 1910 was België het meest geïndustrialiseerde land ter wereld: de helft van de actieve bevolking werkte in de industrie. De Generale pionierde in die jaren in het beginnende Limburgse kolenbekken samen met André Dumont, de ontdekker van de eerste steenkoollaag. De holding was een navolger bij technologische omwentelingen. Nochtans aarzelde de Generale nooit lang om in nieuwe sectoren te stappen. Ze stichtte bijna tegelijkertijd de Société des Tramways de Bruxelles (1879) en de Tramways d’Odessa op de Krim. In 1914 had ze grotere participaties in elektriciteitsbedrijven in Rusland dan in België. In gebieden die een snelle technologische inhaalbeweging maakten – Rusland, China, Latijns-Amerika, het Ottomaanse Rijk – profileerde de Generale zich doortastend als onderneming van een kleine mogendheid zonder imperialistische oogmerken.
Door de internationalisering van haar activiteiten bestond de portefeuille van de Generale voor de helft uit aandelen van buitenlandse dochters. Ze werkte buiten de grenzen samen met andere Belgische groepen: met Philippson in de Chemins de Fer Secondaires, met Empain in de Chemins de Fer Réunis, met Paribas in China, met Neef-Orban in Rusland. De Generale engageert zich tot jaloersheid van haar rivalen en na jarenlang treuzelen in 1906 bij de oprichting van de Union Minière du Haut-Katanga, de Compagnie des Chemins de Fer du Bas-Congo en Forminière. Nog in 1906 klimt de internationale campagne tegen de wreedheden van Leopold II naar een hoogtepunt.
De opmars van de ingenieurs
Tijdens haar eerste eeuw wordt de Generale geleid door de erfgenamen van de hoge burgerij van 1830. Deze notabelen werden in 1913 afgelost door de meritocraten. Het ouderdomsrecht vervalt met Ferdinand Baeyens. Hij begon als klerk van bescheiden afkomst. Vanaf het begin van de twintigste eeuw waren bijna alle directeurs van de Generale ingenieurs die hun sporen verdienden aan het hoofd van een dochtermaatschappij.
Door de Eerste Wereldoorlog versterkte de holding zijn macht. De Generale is sluw en helpt eveneens de socialistische coöperatieven uit de nood en financiert het Volkshuis. De Generale gaf tussen 1914 en 1918 opnieuw, op bevel van de bezetter, banknoten uit. Onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog is de Generale ongelooflijk dynamisch. Ze werd bevoordeeld bij de herverdeling van Duitse goederen in België. In 1919 koopt ze van de Dienst van het Sekwester twee fabrieken van Metallgeselschaft AG, gespecialiseerd in de ontzilvering van lood en de productie van arsenicum. Deze fuseren met de Métallurgique de Hoboken van de Generale, die een chroomfabriek bezit in Olen. In navolging van IG Farben – een concentratie van alle Duitse scheikundige ondernemingen – ontstaat in 1928 de Union Chimique Belge uit een entente van de families Boël, Hankar, Janssen, Solvay en de Generale. UCB is een opstapje van de Belgische chemie naar de internationale kartels.
In 1929 overklast de Generale elke Belgische financiële instelling. Ze heeft banden met 3500 industriële ondernemingen en een nominaal kapitaal van 125 miljard frank. Bij de stabilisatie van de Belgische frank in 1926 slaagt de moloch erin om de Nationale Bank terug te dringen. Voortaan oefent de Generale de controle uit over de NMBS en de NMKN. In die jaren betaalt de holding antibolsjewistische verenigingen.
Einde van een Antwerpse autofabriek
Tijdens de Depressie is de Generale de steen des aanstoots. Het faillissement van de Antwerpse autofabriek Minerva, een telg van de Generale, wordt een schandaal. De bankhervorming van 1935 leidt tot een splitsing van de Generale in de financieringsmaatschappij Société Générale en de Bank van de Société Générale.
Aan de vooravond van 1940 is Congo voor België een onmetelijk grondstoffenreservoir, een markt en een prikkel voor de industriële groei. Tijdens de oorlog laat Edgar Sengier, een Kortrijkzaan, duizenden tonnen uraniumerts verschepen naar New York. Ze zijn bestemd voor de Amerikaanse atoombom en geven de Belgen na de oorlog een voorsprong in de kernwetenschap, onder meer in Mol.
De historicus Mark Van den Wijngaert veroordeelt de koppigheid waarmee de Generale aan haar oorlogsbeleid vasthield: “Eén obsessie stond voorop. Het Belgische industriële apparaat moest intact blijven.” Gouverneur Galopin werd vermoord in 1944 door leden van de Deutsch-Flämische Arbeitsgemeinschaft. De naoorlogse regeringen weigerden stelling te nemen over de houding van de werkgevers tijdens de Tweede Wereldoorlog uit schrik dat ze door de Weerstand en de publieke opinie verdacht zouden worden van samenspanning met oorlogsprofiteurs.
Op de Hete Oorlog volgt de Koude Oorlog. In 1951 koopt de Generale twee schepen die de klok rond in Oostende – daar zijn weinig communistische dokwerkers – in staat van paraatheid worden gehouden om na een Russische inval 800 kaderleden te verhuizen naar Congo en Noord-Amerika. Na 1945 wordt de holding minder samenhangend. De directeurs houden zich sterker bezig met de gepatroneerde ondernemingen. Ondertussen krimpt de vrijheid van de holdings door meer monetaire, fiscale en sociale wetten.
De lessen van Machiavelli
Het imago van de Generale wordt meer en meer problematisch. In februari 1969 verschijnt een uiterst streng artikel in Fortune: Société Générale: Belgium’s Muscle-Bound Giant. Verslaggever Philip Siekman blijkt zeven uur gepraat te hebben met Max Nokin, de gouverneur van de vernieuwing. Het gebrek aan slagkracht en de geheimzinnige macht van de holdingleiders passeren de revue. De linkse Belgische pers melkt Fortune tot de laatste druppel uit. La Relève, de spreekbuis van de Franstalige christen-democratie: “De jaren zijn verstreken en de vruchten overtreffen geenszins wat de bloesems lieten verhopen. Nokin botste op een systeem van gezamenlijk bestuur, waarin hij slechts de primus inter pares was. Als de baronnen sterk zijn, is de koning zwak, wist Machiavelli al.” Le Peuple verkneukelt zich in de overeenkomsten tussen de Amerikaanse analyse en het ABVV-document van 1954: Holdings en Economische Democratie.
De Generale heeft altijd geworsteld met de vraag: moest of kon zij, als naamloze vennootschap met privé-kapitaal, het algemeen belang (het belang van de Belgische staat) verdedigen? De Generale is de belichaming van het concessiekapitalisme. Ze specialiseert zich in de collegiale uitbating van wettelijke of semi-wettelijke monopolies in binnen- en buitenland. Ze toont zich van een fraaie kant bij de aankoop in 1986 van het archief van Henry Morton Stanley bij Christie’s voor het Afrikamuseum in Tervuren. Een uiting van patriottisme. Met het Hof en de regeringen is de verstrengeling altijd intiem. Die verstrengeling verstikt de Generale in een enge nationale context. De Canadese expansie van de jaren vijftig wordt afgeremd, want het verwijt circuleert dat de holding zijn koffers pakt.
De zwanenzang
Vanaf juni 1987 loopt het gerucht dat een overvaller aast op de nationale kampioen. Op zondagavond 17 januari 1988 bezoekt Carlo de Benedetti de dertiende gouverneur van de holding, René Lamy. Hij brengt zoetigheden én deelt mee dat hij 18,6 % van de aandelen bezit. De noten van de zwanenzang zwellen aan.
Frans Crols
Frans Crols
In 1910 was België het meest geïndustrialiseerde land ter wereld: de helft van de actieve bevolking werkte in de industrie.
In 1913 werden de notabelen in de leiding van de Generale afgelost door meritocraten.
In 1914 had de Generale grotere participaties in elektriciteitsbedrijven in Rusland dan in België.
In 1951 kocht de Generale twee schepen die de klok rond in Oostende paraat zijn om na een Russische inval 800 kaderleden te verhuizen naar Congo en Noord-Amerika.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier