Op zoek naar het juiste DNA van de taxshift

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

In de discussie of de lagere lasten op arbeid van de taxshift de werkgevers of de werknemers ten goede moeten komen, gaat de regering wellicht voor de gulden middenweg. Wat de compenserende inkomsten betreft, biedt een hogere btw zonder indexaanpassing de beste garantie op een positief jobeffect.

VBO-topman Pieter Timmermans reageerde bijna euforisch toen de regering-Michel vorig jaar besloot een indexsprong door te voeren en tegen 2016 een lastenverlaging van bijna 1 miljard euro in werking te zetten. “Eindelijk wordt werk gemaakt van lagere loonkosten en een versterking van de concurrentiekracht van de ondernemingen”, was bij de werkgeversorganisatie te horen. Net voor de jaarwisseling kwam er nog goed nieuws. Volgens het rapport van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) was de Belgische loonhandicap gedaald tot 2,9 procent. Tegelijk kwamen bij onze grootste handelspartner, Duitsland, royale loonakkoorden tot stand. Timmermans kwam tot de conclusie dat de loonkostenhandicap die België sinds 1996 ten opzichte van de buurlanden had opgebouwd, tegen eind 2016 grotendeels zou zijn weggewerkt.

In de Wetstraat was off the record te horen dat de werkgevers meer dan tevreden waren met de loonkostenverlagingen en dat een verdere daling van de lasten op arbeid vooral de Belgische burger ten goede zou moeten komen. Die lagere lasten op arbeid zouden via een nieuwe taxshift worden gefinancierd. Dat off the record in de Wetstraat werd een paar weken geleden on the record tijdens het Kamerdebat net voor de stemming over de indexsprong. N-VA-fractieleider Hendrik Vuye maakte duidelijk dat Jan Modaal aan de beurt is om te genieten van nieuwe verminderingen van de loonkosten. Dat zou moeten gebeuren via verlaagde werknemersbijdragen (die dan worden omgezet in een hoger loon) of via een daling van de fiscale druk door een hervorming van de personenbelasting.

Minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) plaatste de discussie in een breder macro-economisch kader: lagere loonkosten voor de werkgevers moeten de vraag naar arbeid stimuleren, die voor werknemers moeten zorgen voor een stijgend arbeidsaanbod.

Eerst de werkgevers

De werkgevers voelden nattigheid en vreesden dat ze bij de taxshift niet meer zouden kunnen rekenen op een verdere verlaging van de loonkosten via de werkgeversbijdragen. De boodschap van Pieter Timmermans in enkele kranten en tv-interviews was dan ook duidelijk: eerst moeten de werkgeversbijdragen verder omlaag, pas nadien kan de regering werk maken van hogere nettolonen via een aangepaste fiscaliteit. De VBO-topman had het niet meer over de loonkostenhandicap sinds 1996 (het jaar van de invoering van de wet op het concurrentievermogen), maar over de historische loonhandicap ten opzichte van de buurlanden, die ook de periode voor 1996 in rekening neemt. Die historische handicap van 16 procent (in uurloonkosten berekend) zal tegen eind volgend jaar gedaald zijn naar 13 procent (zie grafiek Historische Belgische loonkostenhandicap blijft dalen).

Het VBO wil die handicap verder doen afnemen, onder andere door de verlaging van de werkgeversbijdragen van 33 naar 25 procent, die in het regeerakkoord staat. Timmermans spreekt van een extra inspanning van 2,5 tot 3 miljard euro. Daarmee kan de RSZ-bijdragevoet vanaf het gemiddelde brutomaandloon van 3300 euro op maximaal 25 procent gebracht worden, voor lagere lonen kan de reële bijdragevoet zelfs geleidelijk verder afnemen tot 13 procent voor het minimumloon. Volgens Timmermans zou “de absolute loonkostenhandicap zo tegen het einde van de legislatuur bijna worden gehalveerd, wat volgens voorzichtige ramingen om en bij 30.000 extra jobs zou scheppen. Die jobcreatie zorgt voor ongeveer 500 miljoen euro directe extra koopkracht omdat werken een hoger netto-inkomen genereert dan werkloos te blijven.”

De VBO-topman kan zich in zijn pleidooi beroepen op een waslijst van cijfers en onderzoeken. Om te beginnen hebben de burgers in het verleden al kunnen genieten van verschillende maatregelen die de personenbelasting en de werknemersbijdragen verlagen. Vooral voor de lage lonen heeft dat geleid tot meer koopkracht. Een alleenstaande met 50 procent van het gemiddelde loon zag zijn koopkracht met 12,9 procent toenemen tussen 1996 en 2012, zo leren verschillende VRB-rapporten.

Daarnaast leveren analyses van het Federaal Planbureau en de Nationale Bank over de impact van lastenverlagingen via de werkgeversbijdragen belangrijke cijfermatige munitie voor de werkgevers. Daaruit blijkt dat een verlaging van de lasten op de laagste lonen met 0,5 procent van het bbp (nu is dat 2 miljard euro) netto tot 35.000 banen extra oplevert (zie grafiek 2 miljard euro gerichte lastenverlaging levert tot 35.000 jobs op). Bij een algemene loonlastenverlaging via de werkgeversbijdragen wordt de extra jobcreatie op 25.000 geschat. Het positieve effect van een verlaging van de werknemersbijdragen is veel minder groot. Het zou maximaal 10.000 nieuw jobs opleveren. Dat is ook normaal. Een verlaging van de werknemersbijdragen, omgezet in een hoger loon, versterkt wel de koopkracht van de werknemers, maar heeft geen loonkostenverlagend effect voor de bedrijven.

Ook extraatjes voor de werknemers

In de studies van het Planbureau en de Nationale Bank zijn evenwel ook argumenten te vinden voor een vermindering van de lasten op arbeid via een combinatie van lagere werkgeversbijdragen en extraatjes voor de werknemers. Dat is wat de federale regering van plan is.

Na toekenning van lagere loonkosten aan de werkgevers komen de vakbonden steevast met hogere looneisen bij de volgende loononderhandelingen. Een constante vrees van de werkgevers is dat lastenverlagingen geneutraliseerd worden door hogere brutolonen. Wanneer de werknemers ook een ‘cadeautje’ krijgen via lagere werknemersbijdragen die worden omgezet in een hoger loon, zal de eis tot loondrift van de vakbonden minder groot zijn.

Al schuilt hier nog een addertje onder het gras: lagere werknemersbijdragen verhogen het netto belastbaar inkomen, waardoor een werknemer snel in een hogere belastingschaal komt. Zo vloeit minstens een derde van de extra koopkracht terug naar de staatskas. De verhoging van de koopkracht van de werknemers gebeurt dan ook het best via de personenbelasting, bijvoorbeeld door een aanpassing van de marginale belastingtarieven. Wie iets meer verdient dan het minimumloon wordt nu in de personenbelasting belast tegen een tarief van 40 procent, wie het gemiddelde brutoloon verdient (zo’n 3350 euro per maand) komt al in de hoogste schijf van 50 procent terecht.

Wie zal dat betalen?

In de discussie over de taxshift is het DNA van de lastenverlaging één zaak. Een andere is de financiering van die loonkostenverlaging. Dat wordt voor de regering een harde noot om te kraken. Sommige nieuwe of hogere belastingen kunnen de positieve effecten van lagere loonkosten op de tewerkstelling tenietdoen.

Bij de voorgestelde herfinancieringsmaatregelen vallen enkele zaken onmiddellijk op. Ten eerste is er geen simulatie gemaakt van een taxshift waarvan een vermogensbelasting of een speculatietaks deel uitmaakt. “Een goede zaak”, vindt fiscaal jurist Werner Heyvaert. “Dat is een belasting die enorm veel ontwijkingsgedrag meebrengt. Ze vraagt intensieve en recurrente controles waarbij 100 euro belastingopbrengst voor de overheid 30 tot 40 procent kosten met zich brengt.”

Ook opmerkelijk is dat uit onderzoek blijkt dat een taxshift via een btw-verhoging het kleinste aantal extra jobs genereert. Als ze wordt doorgerekend in de index tenminste. Dan tasten de zogenaamde tweederonde-effecten de concurrentiekracht van de ondernemingen aan. De bedrijven krijgen meer financiële ademruimte door verlaagde loonkosten, maar de gestegen btw zorgt voor hogere prijzen die dan door de automatische indexering in de lonen worden doorgerekend. Indien dat probleem opgelost raakt, kan er wel een substantiële jobcreatie zijn.

Ook opvallend is dat een aantal maatregelen die de bedrijven meer belasten — bijvoorbeeld hogere CO2-taksen, heffing op de toegevoegde waarde (HTW) en vennootschapsbelasting — toch voor jobcreatie zouden zorgen. Nochtans geven de onderzoekers van het Planbureau en de Nationale Bank toe dat zulke maatregelen het risico geven dat ondernemingen verhuizen, met als gevolg minder investeringen en dus minder jobcreatie. Werner Heyvaert: “Voor het aantrekken van investeringen zou een hogere vennootschapsbelasting geen goede zaak zijn. Ierland hanteert nu al een tarief van 12,5 procent. België heeft een nominaal tarief van 34 procent. Er zijn weliswaar heel wat aftrekken, maar die overtuigen buitenlandse investeerders veel minder.”

Dan toch maar de btw

Een taxshift gecompenseerd door een hogere personenbelasting, een hogere roerende voorheffing of een algemene sociale bijdrage zou volgens het Planbureau voor een substantiële jobcreatie zorgen. Al vermeldt het onderzoek meteen ook dat de simulaties geen rekening houden met gedragswijzigingen als kapitaalvlucht bij een hogere roerende voorheffing. Of met het negatieve effect van een hogere personenbelasting op de werkgelegenheid: mensen zullen in dat geval minder snel geneigd zijn een job te zoeken.

De vraag is ook of die scenario’s politiek haalbaar zijn. Geen enkele politicus wil gaan voor een hogere personenbelasting. Idem met een algemene sociale bijdrage waarbij iedereen — werkenden en niet-werkenden — een extra belasting betalen. Volgens Christof Beuselinck, een Vlaamse econoom die aan de Franse managementschool IESEG doceert en specialist is in fiscale materies, blijft een belastingverschuiving via btw te verkiezen boven de alternatieven. Die zorgt voor 17.000 extra jobs bij een algemene lastenverlaging en voor 30.000 nieuwe banen bij een gerichte daling van de loonkosten.

Beuselinck ziet verschillende mogelijkheden: een stijging van de btw-tarieven van 6-12-21 procent naar 7-13-22 procent; of een verlaging van het laagste tarief van 6 naar 5,5 procent en een verhoging van het hoogste van 21 naar 22 procent. De regering kan beslissen te werken aan een uniformisering door bepaalde btw-vrijstellingen weg te werken en verlaagde tarieven (6 % btw voor renovatie bijvoorbeeld) op te trekken.

“De btw vormt een interessant geval”, zegt Beuselinck. “De btw wordt vanuit economisch standpunt vaak gezien als een stabiele manier om de staatskas te spekken omdat de consument bij een btw-verhoging niet — of althans veel minder — geneigd zou zijn aankopen uit te stellen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld bij een verhoogde inkomstenbelasting. In Europa worden basisgoederen vaak tegen een voordeeltarief belast, terwijl luxeartikelen of -diensten tegen het volle tarief belast worden. Recent onderzoek in Duitsland toont aan dat een uniformisering van de btw-tarieven in combinatie met een lagere inkomstenbelasting en socialezekerheidsbijdragen netto een groter welvaartseffect heeft dan de differentiatie in de btw-tarieven zoals wij die ook in België kennen.”

Alain Mouton

Een taxshift via een btw-verhoging genereert het kleinste aantal extra jobs, behalve als ze niet wordt doorgerekend in de index.

Een belasting- verschuiving via btw is te verkiezen boven de alternatieven. Christof Beuselinck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content