Op reis naar zichzelf

Gaston Van Camp trekt met bedoeïenen door de Libische woestijn, ontdekt “de brug naar nergens” in de Pakistaanse Chitral en rijdt met de zwerfwagen door het Turkse binnenland. Tussendoor komt hij op adem in zijn kleine, grote tuin in Beerzel.

TEKST : LUC DE DECKER / FOTO’S : JAN VERLINDE

Het lijkt wel een scherpzinnige observatie van Edward Hopper, maar dan in de zinderende saffranen Sahara in plaats van zijn kille Amerikaanse geslotenheid. “Het licht krijgt al amberkleuren als ik van het asfaltlint naar het betonnen caféhok afsla. Er is een andere baas, hij ligt te soezen op een matras tegen de gevel. Veel zinnigers is er hier toch niet te doen.”

Met dezelfde gewiekste mix van wanhoop, weemoed en verwondering beschrijft Gaston Van Camp de tableaux vivants die hij op zijn talloze reizen registreert. Hij bekijkt ze onbevangen. In dezelfde reisverhalenbundel, Het verste Westen (1994), wordt die onbevooroordeelde blik een devies, uitgesproken in een woestijnlandschap waar de moderne technologie en vervreemding wedijveren met de haast sacrale puurheid van de ongerepte natuur : “Ik besef met een luciditeit die bijna pijn doet, dat een reiziger die volwassen wordt, ophoudt reiziger te zijn en toerist wordt.”

In zijn tuin

in Beerzel, bij Heist-op-den-Berg, confronteren we de net 58 jaar geworden auteur met zijn uitgebreid oeuvre. Hij is de tel kwijtgeraakt, maar heeft beslist de kaap van de honderd boeken al gerond. Dan moeten we er wel een karrenvracht Vlaamse Filmpjes en korte kinderverhalen bijtellen uit zijn beginperiode.

Het is nog vroeg in het jaar, maar een doordacht aangelegde tuin bekoort in elk seizoen. Daarin herkent men de hand van de meester. In dit geval eisen drie ontwerpers het kind op. Naast de auteur is er ook de vakbekwame hand van diens zoon Bart, een tuinarchitect en docent. Zonder de onontbeerlijke rol van het ambachtelijke te ontkennen, vindt Bart een tuin ontwerpen in de eerste plaats een artistiek proces. De twee vaders van deze groene creatie speelden evenwel slechts een adviserende rol. De ware functie van schepper en toeverlaat komt Marie-Josee toe, de vrouw van Gaston die we ook in diens recente reisboeken terugvinden.

Wie de tuin bezoekt, durft nooit meer beweren dat een kleine oppervlakte niets groots kan opleveren. Op nauwelijks 6,5 are, het huis incluis, creëerde het drietal een verkwikkende groene oase in het grijze, met smoezelige straten en grauwe lintbebouwing geteisterde landschap boven Mechelen.

Het geheim schuilt in het compartimenteren. De tuin is verdeeld in een zestal luiken, van elkaar gescheiden door taxus of haagbeuk. Er werd zelfs een bos(je) bijeen getoverd, een enclave van enkele ranke coniferen, naaldbomen, met rhododendrons in de halfschaduw en maagdenpalm op de bodem. We lopen op een smal pad dat tussen het groen kronkelt. Nauwelijks een paar vierkante meter is dit compartiment, maar de bossfeer is verbazingwekkend echt. Hier wordt het raadsel ontsluierd : de opdeling én het werken met volumes vergroten de tuin. Je krijgt een natuurlijke trompe-l’oeil.

Centraal bij de zijdeur van het huis ligt het pièce de résistance van de tuin : omsloten door een vijver aan de ene kant en een haagbeuk met boogvormige poortopening aan de andere, strekt zich relatief lage begroeiing uit, die straks in de lente wit en blauw bloemt. Achteraan fungeert fris donkergroene taxus als een zuilengalerij. Voorin werden opgaande volumes gecreëerd van onder meer ridderspoor, geitenbaard en hortensia.

Het centrale

tuingedeelte, dat afgebakend wordt als een weerspiegeling van de structuur van het huis, nodigt uit tot een overzicht van een markante schrijverscarrière. In de jaren zeventig kende de leraar Nederlands en Geschiedenis aan het Mechelse Berthout Instituut zijn doorbraak met geëngageerde jeugdromans zoals Harry van de achterbuurt. Sedert midden jaren tachtig richt hij zich ook tot een volwassen publiek met romans zoals Het slappe geslacht, een bitter-zoet open doekje over de onderwijswereld, verpakt in een symbolisch gestutte tragedie. Geleidelijk aan ontpopte hij zich tevens tot reisauteur, een genre dat inmiddels zijn volledige aandacht krijgt.

Aanvankelijk hield Van Camp het bij romans die gecomponeerd werden op een reis als notenbalk. Stilaan verdrong het verslag het verhaal naar de achtergrond. Het no nonsense reisverslag kreeg voor het eerst een overwicht in Tot aan de brug naar nergens, de neerslag van een tocht door Pakistan in 1988. Toch maakte hij er nog een reisroman van met fictieve personages. Ook die mantel gooide hij inmiddels af. Van Camp schakelde over op het pure reisverslag. Dat gebeurt met verve.

Zonder enig gevaar voor overdrijving mogen we de jongste drie boeken geraffineerde parels noemen. In de bundel Het verste Westen verzamelde hij reportages over een reis naar de Noorse Lofoten, een tropische tocht door Sulawesi en drie woestijntrekkings (door de Sinaï, de Sahara en na een bureaucratische carrousel ook door de Libische woestijn).

In Zomer in Anatolië (1995) maken we kennis met zijn geliefkoosde manier van reizen : met zijn tot kampeerwagen omgebouwde Volkswagen California trok hij door Turkije, van de Zwarte Zee door de bergstreken van het noordoosten, over de zondoorstoofde steppen in het midden, naar Cappadocië en het westen. Met dit kleurrijke, doorleefde verslag verwierf Van Camp definitief een plaats in de topregionen van het genre. Dat huzarenstuk was geen toevalstreffer, zo bewees hij ondertussen met Landschap met goden (1996), een eigengereide verkenning van Griekenland. Van Camp commentarieert : “Als leraar Geschiedenis moest ik de klassieke Griekse cultuur en de archeologische schatten prachtig en interessant vinden. Toen ik drie jaar geleden gebruikt maakte van een vervroegde uitstapregeling in het onderwijs, wilde ik wel eens weten in hoeverre die oude stenen nu écht aanspreken. Ik wilde er met bevrijde ogen naar kijken. Welt er uit dat klassieke Hellas ook nog een boodschap voor de hedendaagse westerling op ?”

Gaston en Marie-Josee beperkten zich echter niet tot de door toeristenbussen overspoelde sites op de Peloponnesos, maar togen ook op zoek naar afgelegen orakeloorden en beklommen de Olympos. Zo kwam een boeiende cocktail tot stand met geschiedenis, mythologie en reisreportage als voornaamste ingrediënten. Reislustigen vinden er inspiratie voor een originele Griekse verkenning. Anderen vinden allicht meer in het verslag van de steeds zoekende Van Camp, speurend naar levenswijsheid, inzichten én zichzelf, het ultieme, zij het doorgaans verborgen doel van elke rusteloze zwerver. Lees er de getormenteerde Bruce Chatwin maar op na.

Eind mei verschijnt Mezzogiorno Een reis door Zuid-Italië (zoals alle recente werken van Van Camp bij de gerenommeerde Nederlandse uitgeverij Atlas). Het verslag van zijn jongste omzwervingen ten zuiden van Napels komt tegelijkertijd uit met een pocketeditie van Zomer in Anatolië.

Op de achtergevel

van het huis woekeren wilde wingerd en klimhortensia. Ze onttrekken de bakstenen aan het gezicht en geven een harmonieus tegengewicht aan de kruiden- en looftuin. Omzoomd met lage buxus, vinden we er onder meer vrouwenmantel, schoenlappersblad en hosta’s. Verst van het huis verwijderd, werden de perken gekozen omwille van de bladvorm. Dichter bij de muur groeien allerhande kruiden.

Deze door groen ingekapselde ruimte doet denken aan de contemplatieve rust van een oude Vlaamse kloostertuin. Dat beschouwende karakter is ook de schrijver Van Camp niet vreemd. Vooral in zijn tochten door de woestijn, door Pakistan en Griekenland vinden we haast religieus getoonzette ervaringen. Nochtans noemt Van Camp zich agnosticus : “Ik ben niet meer gelovig, maar wel religieus. Vooral in pure, ongerepte, harde landschappen ervaar ik iets sacraals.”

Denk nu niet dat Van Camps reisverslagen dorre filosofische epistels zijn. Het sacrale wortelt bij hem veeleer in de tastbare, zintuiglijke waarneming. “Ik ben een sensueel reiziger”, lacht hij. “Mijn ware kompas zijn mijn zintuigen. Ik ken nog het parfum van alle streken en steden die ik bezocht heb. Ik spreek dat ook in een dictafoon in. Uit die duizenden indrukken houd ik er een honderdtal over in mijn boek.”

Het lijkt een recherche du temps perdu, maar daar is Van Camp het niet mee eens : “Reizen heeft voor mij niets Proustiaans. Als kind en zelfs een lange periode van mijn volwassen leven heb ik vrijwel geen voet buiten de eigen streek gezet. Pas toen mijn drie kinderen iets ouder werden, ben ik verwoed gaan reizen. Ik zie het als een drastisch inhaalmanoeuvre. Lange tijd heb ik zelfs heel alleen gereisd.” We willen citeren uit zijn boeken, maar hij heft lachend de hand op : “Uiteraard was ik dan zoals de zoekende veertigers die ik als hoofdpersonage gebruikte.”

Een nutstuin

en een petanquebaan vormen de laatste twee compartimenten van de tuin. In dit prille voorjaar liggen ze er nog verlaten bij. Op de jonge fruitbomen en bessenstruiken verschijnen de eerste groene knoppen. Straks zorgt de nieuwe nutstuin ook voor enige economische waarde. In het najaar zullen de eerste pruimen geoogst worden om confituur van te maken. Daarvoor zorgt Marie-Josee. Nu zij meereist, opende ze hem de ogen voor het menselijke landschap. “Zij is lerares Aardrijkskunde en ze heeft ervoor gezorgd dat ik het economische weefsel en de menselijke ingrepen nu meer betrek. Vroeger vond ik de landschappen an sich belangrijker.”

Het is dus geen toeval dat gesprekken met mensen een steeds voornamere plaats opeisen in zijn boeken. Hij observeert, registreert, maar geeft ook kritische kanttekeningen. Aan idolate romantiek heeft Van Camp zich nooit bezondigd. Bij het bezingen van een paradijselijke omgeving, borrelde ook wel de nuchtere vraag op wat er gebeurt bij de minste ziekte of kwetsuur. Uiteenlopende kwalen als het moslimfundamentalisme en de funeste impact van het massatoerisme bleven niet onbesproken. Van Camp beschrijft ook de achterkant van de glimmende medaille.

Terug bij de vijver, wijst hij op de lichtschakeringen. Ze reflecteren als in zijn aquarellen. “Op reis haal ik ook wel eens mijn verfdoos boven”, vermeldt hij laconiek. “Dat draagt bij tot het intens kijken naar de omgeving.”

Lesgeven, schrijven, reizen en schilderen daarmee realiseert Van Camp overvloedig zijn jeugddromen. Bergwandelen, skiën, tennissen en zelfs zweefvliegen behoren er even goed bij. “Ik had een arme jeugd met weinig mogelijkheden, maar ik ben mijn dromen blijven navolgen.” Met de tuin voegt hij er alweer een dimensie aan toe. Maar wat zet zo’n verstokte zwerver aan tot het aanleggen van een gesofisticeerde tuin ? “Ondanks alles, ben ik honkvast. Ik wil het reizen voor niets missen, maar het mooiste moment blijft nog altijd de thuiskomst, het terugzien van de kinderen.”

Lichtreflecties in een vijver, omzoomd door plantengroen. Waarin een kleine tuin groot kan zijn.

Gaston en Marie-Josee Van Camp tussen haagbeuk. Het werken met volumes vergroot de tuin. Je krijgt een natuurlijke trompe-l’oeil.

Een enclave van naaldbomen, coniferen, rododendrons en maagdenpalm op de bodem : de bossfeer is verbazend echt.

Een zitbank als rustpunt voor de vermoeide reiziger/auteur : van de contemplatieve rust naar de petanquebaan.

Het geheim zit hem in het compartimenteren. De tuin is verdeeld in een zestal luiken.

Gaston Van Camp : Ik ben een sensueel reiziger. Ik ken nog het parfum van alle steden en streken die ik bezocht heb.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content