‘Onze samenwerking is een oefening in wederzijds huwelijksbedrog’

Federale en regionale werkgeversorganisaties beseffen dat ondernemingen niet gebaat zijn met een verspreide slagorde. Onder de codenaam ‘Unitis’ probeerden ze in 2009 meer samen te werken. De mislukking is typerend voor het onderlinge wantrouwen.

XYZ. Die drie letters wekken de ergernis op van Pieter Timmermans, de baas van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). Bij het nakijken van zijn quotes — die zoals afgesproken zijn ingebed in de ruwe tekst, zodat de context duidelijk is — blijven zijn ogen daaraan haken. De uitspraak “Onze samenwerking is een oefening in wederzijds huwelijksbedrog” van iemand die geanonimiseerd is, maar duidelijk uit de Voka-hoek komt, irriteert hem. Bij de volgende ontmoeting met de Voka-toplui laat Timmermans er geen gras over groeien: “Wie heeft dat gezegd?” Diezelfde dag nog wordt druk rondgebeld om de neuzen in dezelfde richting te krijgen. “Iedereen is nogal nerveus”, sms’t een van de geïnterviewden voor deze reeks.

De anekdote is leerrijk omdat ze tekenend is voor de gespannen verhouding tussen de federale werkgeversorganisatie VBO en haar Vlaamse tegenhanger Voka. De wortels daarvan lopen ver terug en hebben vooral een ideologische achtergrond.

Een mooi voorbeeld dateert van 1927, toen de Vlaamsgezinde industrieel Lieven Gevaert voorstelde zegels te maken met ‘Terug aan de afzender a.u.b.’ erop om op Franstalige correspondentie te kleven. Ze werden massaal gebruikt. Dat Vlaamse bewustzijn is altijd versleuteld gebleven in het DNA van het Vlaams Economisch Verbond (VEV), de werkgeversorganisatie die Gevaert in de begindagen vormgaf en die vandaag door het leven gaat als Voka, Vlaams netwerk van ondernemingen.

Voka heeft daarmee roots die helemaal teruggaan tot 1908, toen zijn voorganger, het Vlaamsch Handelsverbond, werd opgericht door een breigoedfabrikant uit Sint-Niklaas. Leo Meert wilde “al diegenen verenigen die bij het bedrijfsleven betrokken zijn, handelaars, industriëlen, ook het technisch en bediendepersoneel”. Naast economische lobbying wou dat verbond ook “de vervlaamsing van de handel in Vlaams-België en de verspreiding van het gebruik der Nederlandse taal in de wereldhandel” nastreven. En daar kon een zegel volgens Gevaert dus maar bij helpen.

Tot op vandaag zijn er restanten van die ontvoogdingsstrijd, al is het dan vooral in de verhouding tot de concullega’s van het VBO. In 1946 kreeg die laatste, toen nog het ‘Verbond der Belgische Nijverheid’, als enige werkgeversvertegenwoordiger een plaats in elk paritair overleg. Het VEV kreeg wel een mandaat van ondervoorzitter van het VBN. Vandaag hebben beide nog altijd een gekruiste vertegenwoordiging in elkaars structuren. Toch is het zeker niet allemaal peis en vree geweest tussen beide werkgeversfederaties. Hoewel zij vandaag door de opeenvolgende staatshervormingen een steeds duidelijkere taakverdeling hebben, blijft Voka vaak de staart die de hond wil doen kwispelen.

Meer samenwerking lijkt logisch vanuit het standpunt van de leden-ondernemingen, die vaak geen moer geven om de taakverdeling tussen de regionale en de federale federaties, als hun belangen maar naar behoren verdedigd worden. In de woorden van Deng Xiaoping: Het maakt niet uit of de kat wit is of zwart, als ze maar muizen vangt.

Die boodschap dringt mondjesmaat door in het versnipperde werkgevers-landschap, wat verklaart waarom er het voorbije decennium wel wat afgesnuffeld is. Zo sneuvelde bij Voka binnenskamers het idee om met (de daarover overigens matig enthousiaste) kmo-organisatie Unizo samen te gaan en zo de ondernemersbelangen van bakker tot staalgigant te behartigen. In plaats daarvan koos Voka ervoor de banden met de sectoren aan te halen, ook al heeft het daar een gespannen band mee. Maar de meest opmerkelijke, en tot op vandaag niet-gesignaleerde vrijage was die tussen… het VBO en Voka.

Droombeeld

Laten we even teruggrijpen naar de nerveuze protagonist met wie dit artikel begon. “Ik zou graag hebben dat er één grote werkgeversorganisatie is”, verklaart Pieter Timmermans. “Eén visie, één communicatie, en dat door de beste mensen samen te zetten. Jammer genoeg is dat vooralsnog een droombeeld. Dromen zijn goed, maar het mogen geen dromen blijven. Kunnen we dus om te beginnen niet proberen dubbel werk te vermijden? Kunnen we de brains niet delen?”

In 2011 sprak afscheidnemend VBO-voorzitter Thomas Leysen de gelijkaardige hoop uit dat in het werkgeverslandschap “organische verbanden” zouden ontstaan. “Sectorale, federale en regionale organisaties hebben energie- en klimaatexperts”, gaf hij als voorbeeld. “Zou het niet beter zijn om daarrond één grote competentiepool te bouwen?”

“Het is niet omdat iets geregionaliseerd wordt, dat de regionale werkgeversorganisaties daar moeten in meegaan”, pikt Timmermans in. “Onze bedrijven vragen om meer administratieve vereenvoudiging, en dan zou het niet te begrijpen zijn dat bijvoorbeeld de verpakkings- of geluidsnormen verschillend ingevuld worden.”

Timmermans benadrukt dat de expertise van het VBO over nieuwe geregionaliseerde bevoegdheden ter beschikking staat van de regionale werkgeversorganisaties. “Wat recentelijk geregionaliseerd is, wordt bij het VBO door één voltijdse medewerker opgevolgd. Nu allemaal nieuwe aparte sociale diensten gaan oprichten… Dát zijn de inefficiënties waar onze federaties de buik vol van hebben.”

“We moeten de belangenbehartiging optimaliseren door zo goed mogelijk samen te werken”, meent ook Karel Van Eetvelt, topman van Unizo. “Dat doen we bijvoorbeeld op Vlaams niveau met Voka in de SERV, en federaal werken onze sociaal adviseurs voor nagenoeg alle dossiers samen met het VBO. Dat loopt uitstekend. Daarnaast spreken we steeds meer een taakverdeling af, want het is te stom dubbel werk te doen voor dingen waar je het over eens bent, en dat is zo in 90 procent van de gevallen.”

Is het met zo’n grote overlap niet logischer de krachten helemaal te bundelen? “Unizo zal nooit met Voka of het VBO fuseren”, zegt Van Eetvelt. De kmo’s zouden in dat geval aan het kortste eind trekken, meent hij.

Unitis

Als het om de taille van leden-ondernemingen gaat, lijkt een verregaande samenwerking tussen het VBO en Voka meer voor de hand te liggen. Voor communautaire scherpslijpers lijkt dat ondenkbaar. Het zal hen dan ook verbazen te vernemen dat er in 2009 in het grootste geheim gesprekken waren om net dat te doen. Rudi Thomaes, de toenmalige VBO-chef, maakte toen onder de codenaam ‘Unitis’ een ouverture naar de toenmalige Voka-voorzitter, Luc De Bruyckere, CEO Philippe Muyters en UWE-baas Vincent Reuter, om de studiediensten en de backoffice van de werkgeversorganisaties samen te voegen.

“De droom was één grote werkgeversorganisatie te maken met een studiedienst waarin mensen afhankelijk van hun competentiedomein bezig zijn met federale of regionale materies”, legt De Bruyckere uit.

Waarom is het niet gelukt? “We zijn te snel beginnen te praten over structuren in plaats van eerst tot een gezamenlijke visie te komen en voldoende draagvlak te creëren. Dan span je het paard voor de kar. Bovendien was er een wat ongelukkige timing, aangezien in 2012 mijn voorzittersmandaat afliep en bij het VBO Rudi Thomaes vertrok.”

Daarmee ging de deur dicht. Thomaes’ opvolger, Pieter Timmermans, bleek een koele minnaar van het Unitis-idee. Met de confrontationele Michel Delbaere kreeg Voka dan weer een hemelbestormer in de plaats van de bruggenbouwer De Bruyckere.

Sommigen zijn er echter van overtuigd dat de uitkomst altijd hetzelfde was geweest. “Wat wil je?”, vraagt Jo Libeer, van 2011 tot 2015 CEO van Voka. “We waren het over een aantal dingen grondig oneens. Kenniscentra zijn niet ideologisch neutraal. Naast het communautaire aspect was er nog een verschil in visie op de organisatie van het sociaal overleg en de positie van de sectoren. Voka gelooft niet in het model van het VBO, dat uitsluitend sectoren als leden heeft, waardoor de koepel geen rechtstreeks contact heeft met ondernemingen.”

De Vlaamse werkgeversorganisatie ziet meer in een hybride model van rechtstreekse inspraak van ondernemers en onrechtstreekse inspraak via de federaties. “Voka zou zijn belang in het regionale sociaal overleg wellicht verhogen mocht het de sectoren volwaardig erkennen”, meent Timmermans. “Zo zou het ook gemakkelijker akkoorden kunnen sluiten met de regionale vakbonden.”

Volgens de VBO-baas was in 2008 de tijd nog niet rijp voor Unitis. “De deelnemers aan die gesprekken konden toen onvoldoende goed de concrete gevolgen van die mogelijke structuur inschatten.”

Moeilijk overleg

De grote werkgeversorganisaties erkennen dus wel het probleem van de versnippering, maar eenzelfde taal spreken blijft een probleem. Ook het Interprofessioneel Werkgeversoverleg (IWO) is daardoor geplaagd. Dat is een flink verwaterde versie van Unitis, die naast het VBO en Voka ook Unizo en de Waalse tegenhangers van die laatste twee omvat (respectievelijk UWE en UCM). Schuiven verder nog mee aan tafel: de Brusselse ondernemersorganisatie BECI, de landbouworganisaties Boerenbond en FWA, en Unisoc, de werkgeverskoepel van de socialprofitsector.

Off the record is bij alle betrokkenen te horen dat het onderling overleg moeilijk loopt. “Het IWO is een oefening in wederzijds huwelijksbedrog”, zegt Voka-kenner Libeer schalks. “Op het moment dat je trouwt, weet je dat het moeilijk is het waar te maken.”

“Wel, het is goed dat dat dan eindelijk eens uitgesproken is”, reageert Timmermans droogjes. “Het IWO kan werken als het principe achter het overlegmodel van de Verenigde Naties wordt gerespecteerd. Daar zitten de onderhandelaars op de eerste rij en de anderen op de tweede rij. Voor federale materies zit het VBO dan vooraan; als het om Vlaamse domeinen gaat, zitten wij achteraan. Dat werkt natuurlijk alleen als je duidelijke afspraken hebt over wie wat doet.”

Over alles willen meepraten maar tegelijkertijd de eigen domeinen afschermen, leidt tot frustratie en patstellingen, geeft hij aan. “Heel dit land heeft bijvoorbeeld een globaal mobiliteitsplan nodig. Je moet dat federaal en regionaal samen bekijken. Als dat niet lukt in het IWO, dan betreur ik dat ten zeerste. En dan komt elke organisatie natuurlijk met zijn eigen visie.”

“Zo’n orgaan als het IWO is echt nodig”, bepleit Van Eetvelt. “Ofwel gaan we met 35 man in een overlegvergadering zitten met een minister, wat te gek is om los te lopen, ofwel probeer je een ploeg te maken waardoor je iemand kunt sturen waarin iedereen vertrouwen heeft.”

Lukt dat wel met al die verschillende belangen? “We hebben allemaal dezelfde doelstelling: ondernemers zo goed mogelijk vertegenwoordigen”, verklaart de Unizo-topman. “Dat betekent niet dat je altijd je grote gelijk moet willen halen.” Is dat een sneer naar de moeilijke verhouding tussen de toplui van Voka en het VBO? “Ik stel enkel vast dat er soms persoonlijke belangen spelen”, klinkt het afgemeten.

Timmermans blijft hoopvol over het IWO, dat hij naar eigen zeggen nieuw leven wil inblazen. “Ik geloof echt dat het kan werken als de afspraken over het tweerichtingsverkeer gerespecteerd worden.”

Ook De Bruyckere houdt er de goede moed in. “Hoe meer staatshervormingen, hoe gemakkelijker het wordt. Nu zijn de bevoegdheden nog onvoldoende homogeen, waardoor er altijd onenigheid bestaat over wie wat doet. Het is gemakkelijker samen te werken als duidelijk is wie waar volledig voor bevoegd is.”

Maken de vele tafelgenoten van het Interprofessioneel Werkgeversoverleg geen Poolse landdag? “Je kunt niet bepalen dat dit land uit verschillende delen moet bestaan en dan zeggen dat er te veel organisaties om de tafel zitten”, zegt Timmermans. “De structuur van dit land is nu eenmaal een realiteit.”

Dat wil nog altijd niet zeggen dat overal de juiste partners om de tafel zitten. Neem bijvoorbeeld de Groep van Tien (G10), het belangrijkste federale overlegorgaan van de sociale partners. Er is een brede consensus dat daar historische anomalieën te vinden zijn. Zo is het vreemd dat de Boerenbond wel in de G10 zit, en Unisoc niet. De eerste heeft 17.000 leden, de tweede vertegenwoordigt de werkgevers uit de social profit, die meer dan 650.000 werknemers overkoepelt.

Karel Van Eetvelt zorgt voor de dissonante toon. “Ik vind dat de Boerenbond daar nog altijd op zijn plaats zit. Ze vertegenwoordigen de primaire sector van onze economie. De social profit kan je in ons land bezwaarlijk een privésector noemen.”

Een andere opmerkelijke afwezige in de G10 is Voka, dat daar geregeld over klaagt. “Als Voka federaal wil meedoen, moet het zich maar anders organiseren”, reageert Van Eetvelt. “Wat is dat nu voor een gedoe om altijd langs de zijlijn te staan jammeren? Ze zitten mee aan tafel via het VBO, aangezien ze daarbij aangesloten zijn. Dat ze desnoods met hun federale tegenhanger een plaatsje onderhandelen (het VBO heeft, naast de voorzitter, twee leden in de Groep van Tien, nvdr).”

Ondernemersbelang

Aan het einde van deze reeks belanden we weer bij de vraag waarmee we begonnen zijn: is het werkgeverslandschap te versnipperd? Financieel lijken er in elk geval weinig problemen te zijn, zo leert een onderzoek van Trends in samenwerking met het handelsinformatiekantoor Graydon. De talrijke federaties hebben — voor zover er cijfers beschikbaar zijn — over het algemeen een lage schuldgraad en een spaarpot die groot genoeg is om een tijdlang een barre periode te overwinteren.

Maar is dat wel de juiste vraag? Ondernemingen betalen lidgeld in ruil voor een goede dienstverlening, en het is maar zeer de vraag in welke mate zij daarbij geholpen worden door de spreekwoordelijke man en een paardenkop die hun federatie tewerkstelt. Onze schatting leert dat liefst 129 federaties die erkend zijn als partner in het sociaal overleg, minder dan vijf werknemers tellen.

Schaalvergroting hoeft geen vies woord te zijn als de opslorpende of samenwerkende federaties erin slagen de stem van de kmo’s voldoende te laten weerklinken. Dat blijkt vandaag een ernstig probleem. De grote leden betalen buitenproportioneel veel lidgeld, en hebben daarmee een grote impact op de koers en de beslissingen van de federatie waar ze bij aangesloten zijn. “Als je als relatief klein bedrijf bij de chemiefederatie Essenscia je zaak wilt bepleiten, maar de chemiereus BASF is tegen, dan moet je er niet eens aan beginnen”, illustreert een insider.

Op federaal en regionaal niveau zijn de uitdagingen niet minder groot. De wil is er wel, maar die wordt ruimschoots overschaduwd door het huizenhoge, wederzijdse wantrouwen. De werkgeversorganisaties lijken zich blind te staren op het ‘zero sum game’-idee, waarbij wat de ene wint ten koste gaat van de ander, veeleer dan te denken in het belang van de ondernemingen die zij geacht worden te dienen.

Er is dus nog een lange weg te gaan, één die gaat van ‘Wie heeft dat gezegd?’ naar ‘Wat zullen wij samen zeggen?’

Deze reeks kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

Daan Ballegeer, illustratie Daan Rosseels

Meer samenwerking lijkt logisch vanuit het standpunt van de leden-ondernemingen, die vaak geen moer geven om de taakverdeling tussen de regionale en de federale federaties. Er is het voorbije decennium dan ook wel wat afgesnuffeld.

De grote werkgeversorganisaties erkennen wel het probleem van de versnippering, maar eenzelfde taal spreken blijft een probleem.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content