Onderzoeksrechter of rechter van het onderzoek
Een paar weken geleden kwam het nieuws van de aanhouding van Vincent Meunier, topman van de holding Bois-Sauvage, en Luc Vansteenkiste, oud-voorzitter van het VBO en CEO van Recticel. Kritiek en verontwaardiging alom met veel heisa in de media. Nochtans worden dagelijks tal van mensen zonder hun naam en de faam in dezelfde storende omstandigheden in voorlopige hechtenis geplaatst.
In de aanslepende vete tussen een paar Antwerpse ambtenaren van Financiën en de diamantsector, waarbij een combinatie van voorlopige hechtenis en inbeslagname van diamanten de hele sector op zijn grondvesten deed daveren, sloeg de verontwaardiging over in onbegrip. Alles gebeurde zonder enig begrip voor de eigenheid van het beroep, noch voor de immense bijdrage aan de economische activiteit van het land en de handelsbalans. Maar wat zich in de diamantsector afspeelde, was geen uitzondering.
Voorlopige hechtenis en inbeslagname zijn maar twee van de vele dwangmiddelen waarover een onderzoeksrechter beschikt wanneer er aanwijzingen zijn dat een misdaad of wanbedrijf werd gepleegd. In de praktijk is het wantrouwen tegenover onderzoeksrechters wijdverspreid. De media hebben in ons land uitvoerig gerapporteerd over de zaak van Outreau, een Frans dorpje in Normandië waar een onderzoeksrechter een twintigtal personen had aangehouden die verdacht waren van deelname aan een pedofielennetwerk. Na lange procedures en periodes van opsluiting bleek uiteindelijk dat de verdachten totaal onschuldig waren. De affaire maakte veel ophef in Frankrijk en een parlementaire commissie heeft de hele zaak doorgelicht. De onderzoeksrechter werd geschorst.
Voorlopige hechtenis wordt bij ons te dikwijls gebruikt om verdachten onder druk te zetten. De wet van 14 augustus 1990 op de voorlopige hechtenis is nochtans duidelijk. De onderzoeksrechter kan aanhouding bevelen ‘slechts in geval van volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid’ en indien het feit een gevangenisstraf van minimaal een jaar tot gevolg kan hebben. Hetzelfde artikel 16 bepaalt voorts: ‘Deze maatregel mag niet worden getroffen met het oog op onmiddellijke bestraffing, noch met het oog op de uitoefening van enige andere vorm van dwang.’ Maar de praktijk staat haaks op deze duidelijke principes, waarbij de rechtsstaat zwaar wordt geschonden.
De rechtsstaat is ook niet gediend met de manier waarop gedetineerden worden behandeld gedurende de voorlopige hechtenis. Ook hier leverde de wetgever nochtans goed werk. In de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerde staan mooie basisprincipes. Zo wordt in art. 11 bepaald dat ‘tenzij zij schriftelijk met het tegendeel instemmen, worden verdachten gescheiden van veroordeelden gehouden’. En verder: ‘Bij de omgang met verdachten moet elke schijn vermeden worden dat hun vrijheidsbeneming het karakter heeft van straf’. Schijn bedriegt.
In werkelijkheid is voorlopige hechtenis de gruwelijkste en pijnlijkste ervaring die iemand kan meemaken. Gedetineerden komen totaal gebroken en overweldigd uit voorlopige hechtenis, ongeacht hun sociale status. Velen worden zelfs niet in verdenking gesteld of worden vrijgesproken. Zij hebben niettemin iets meegemaakt dat hen jaren achtervolgt. Dit kan met geen schadevergoeding of eerherstel goedgemaakt worden.
Een nieuw initiatief van een aantal parlementsleden is het zoveelste bewijs dat het wantrouwen tegenover onderzoeksrechters toeneemt. In januari van vorig jaar ondertekenden politieke zwaargewichten zoals Servais Verherstraeten, Renaat Landuyt, Bart De Wever, Melchior Wathelet en Ludo Van Campenhout een wetsvoorstel dat onderzoeksrechters verplicht eerst advies te vragen aan een bedrijfsexpert alvorens beslag te leggen op vitale bedrijfsgoederen. Het juridisch kader voor voorlopige hechtenis en wellicht morgen ook voor beslagname is dus zeer compleet en gericht op de belangenverdediging van verdachten.
Wat mij bijgevolg mateloos fascineert, is dat er in feite weinig of niets verbeterd is, niettegenstaande een arsenaal van juridische garanties voor de verdachten. De voorbeelden bewijzen dat het probleem niet in de wetgeving schuilt, maar wel in de toepassing door de onderzoeksrechters. Wat mij verbaast, is hoe integere onderzoeksrechters erin slagen de wet naast zich neer te leggen.
Ik vrees dat het antwoord ligt in een meer dan 200 jaar oud statuut en ambtsomschrijving. Ons Wetboek van Strafvordering werd ingevoerd bij decreet van 17 november 1808, dat nog altijd van toepassing is. Frankrijk en België zijn de laatste landen in de westerse wereld met een meer dan 200 jaar oud inquisitoriaal systeem. Na de zware beproeving van de zaak-Outreau, heeft Frankrijk beslist de onderzoeksrechters af te schaffen en te vervangen door een systeem dat efficiënter en sneller is en de rechten van de verdachten beter beschermt. Waarom zou België niet dezelfde weg inslaan? De onderzoeksrechter moet plaats ruimen voor een ‘rechter van het onderzoek’.
DE AUTEUR IS jurist.
Jean-Pierre De Bandt
Frankrijk en België zijn de laatste landen in de westerse wereld met een meer dan 200 jaar oud inquisitoriaal systeem.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier